Doorgaan naar artikel

Zelfde bedrijf, heel ander resultaat

Bedrijven met nagenoeg dezelfde omvang, productieniveau en intensiteit hebben grote verschillen in economische cijfers, blijkt uit een analyse door Flynth. De bedrijfsopzet speelt mee, maar ook het management van de veehouder.

Uit overzichten met bedrijfsresultaten blijken altijd grote verschillen in technische en financiële prestaties van melkveebedrijven. Dat is ook logisch, aangezien bedrijven heel anders van opzet zijn, zoals omvang of intensiteit. Het is de vraag of en hoe groot de verschillen zijn als bedrijven nagenoeg hetzelfde zijn, hoe de verschillen zijn te verklaren en wat de betere bedrijven beter doen.

Om daar inzicht in te krijgen heeft Rinus Wientjens, bedrijfsadviseur melkveehouderij bij Flynth, de cijfers van honderden melkveebedrijven geselecteerd. Ondanks dat de cijfers van vorig jaar beschikbaar zijn, zijn voor de analyse de cijfers van 2021 gebruikt. Dat was immers het laatste ‘normale’ jaar; vorig jaar geeft vanwege de zeer hoge melkprijs en de lange periode van droogte een wat vertekend beeld. Dat de cijfers wat minder actueel zijn, is volgens Wientjens niet bezwaarlijk, aangezien het om de verschillen gaat en niet de absolute niveaus.

Vergelijkbare bedrijven

De bedrijven zijn opgedeeld naar bedrijfsomvang, melkproductie per koe en intensiteit. Zo ontstonden tientallen groepen met per groep bedrijven die qua bedrijfsopzet en productieniveau vergelijkbaar zijn. Er zijn vervolgens twee groepen geselecteerd waarin veel bedrijven zitten (zie tabel).

Met een statistische analyse is gekeken hoe groot de afwijking is voor elk onderdeel van de kritieke melkprijs. Dat is gedaan op basis van twee keer de standaarddeviatie (zie kader), hierna ‘variatie’ genoemd. Daarbij is gekeken naar kengetallen met veel afwijking, dus waar veehouders het verschil kunnen maken. Ook moet het kengetal substantieel verschil maken in de kritieke opbrengstprijs: zo heeft ‘toeslagen en heffingen buiten melkprijs’ weliswaar een afwijking van maar liefst 667% maar met gemiddeld € 0,05 per 100 kilo melk blijft de impact beperkt.

Uit een eerste blik op de cijfers, blijken voor beide groepen nagenoeg dezelfde patronen en conclusies. Voor de overzichtelijkheid wordt hieronder daarom alleen de eerste groep besproken. Bij de tweede groep zijn bij een aantal onderdelen wel wat grotere verschillen geconstateerd, zoals bij niet-toegerekende kosten en privé-onttrekkingen. Dat is vooral te verklaren doordat de groep minder uniform is.

Niet-toegerekende uitgaven

Een grote variatie met ook een flinke impact op de kritieke melkprijs zijn de niet-toegerekende uitgaven. De optelsom is € 13,79 per 100 kilo melk met een variatie van € 6,10 per 100 kilo. Een opvallend onderdeel is loonwerk. Dat loopt globaal van nul tot ruim € 6 per 100 kilo. Als ook kosten van eigen machines en arbeid worden geteld, is het verschil nog groter, namelijk € 6 tot € 15 aan bewerkingskosten per 100 kilo.

De variatie bij dit onderdeel zegt met name iets over de efficiëntie van de eigen mechanisatie en de inzet van de loonwerker, ook omdat de bedrijven in deze analyse nagenoeg dezelfde omvang hebben. Ook de mate van weidegang kan verschil maken, net als de verkaveling van de percelen.

Om de kosten in de hand te houden, is het volgens Wientjens belangrijk om te kijken of er geen dubbele kosten zijn: eigen mechanisatie hebben en toch gebruikmaken van de loonwerker. Het is het zoeken van de balans tussen mechanisatie, loonwerk en inkoop van arbeid. Het is ook altijd goed om uitgaven voor machines kritisch tegen het licht te houden: wat is werkelijk nodig en wat is luxe? Maar ook: kies je vooral voor wat je leuk vindt of blij van wordt, of op basis van economie en rendement? En investeren in arbeidsverlichting is nuttig en soms nodig, maar er hangt wel een prijskaartje aan.

Onttrekking voor privé

Procentueel zit het grootste verschil bij de privé-onttrekkingen: Het gemiddelde is € 3,45 per 100 kilo melk, maar de variatie is niet minder dan € 6,27. Het lastige is dat ook de inkomensbelasting hieronder valt en dat maakt het kengetal wat troebel. Als puur naar de werkelijke uitgaven wordt gekeken, zullen er allerlei redenen zijn voor afwijkingen, maar de gezinssamenstelling en leefpatroon zijn zeker bepalend. Ook de mate van andere inkomsten uit werk buiten het bedrijf is een factor.

Het totale bedrag is niet het grootste onderdeel van de kritieke melkprijs, maar Wientjens benadrukt dat een paar cent hoger of lager het verschil kan maken tussen wel en geen financiering krijgen. “De vraag is in hoeverre het lukt om het niveau van privé-uitgaven te beïnvloeden en er mogelijkheden zijn voor beperkingen van belastingheffing.”

Ook bij overige saldi en overige bedrijfsopbrengsten verklaart de bedrijfsopzet in grote mate de verschillen. Het gaat om inkomsten die gerelateerd zijn aan de melkveehouderij, zoals zelf verzuivelen, landverhuur of werk voor derden doen.

Invloed van management

Er zijn ook een aantal kengetallen waar de variatie wat minder groot is, maar die voor veehouders wel belangrijk zijn en iets zeggen over het management. De voerkosten zijn een voorbeeld. Deze zijn € 10,55 per 100 kilo melk met een variatie van € 2,75 per kilo. Bij een nadere analyse valt op dat de bedrijven met de laagste voerkosten zo’n 2.500 kilo méér droge stof aan mais van een hectare halen. Graskuilen hebben 20 gram meer VEM per kilo droge stof. Ruwvoermanagement is dus zeker van invloed en belangrijk om op voerkosten te besparen. Ook aankoopkosten van de diverse voeders liggen bij de bedrijven met de laagste voerkosten vaak lager, blijkt uit eerdere analyses.

Een andere post is omzet en aanwas. De gemiddelde omzet en aanwas bij de eerste groep is € 2,92 per 100 kilo met een variatie van € 2,52. Dat betekent dat 95% van de bedrijven een omzet en aanwas realiseert tussen de € 0,40 en € 5,44 per 100 kilo melk.

Uit een eerdere analyse blijkt dat bedrijven met een hoge omzet en aanwas een hogere prijs voor koeien en kalveren beuren, waarschijnlijk door meer gebruik van kruislingen. Daar komt bij dat ze meer dieren te verkopen hebben, dankzij meer geboortes (betere vruchtbaarheid) en minder uitval. Bedrijven met lage omzet aan aanwas hebben gemiddeld te maken met een hoger kostenniveau voor aankoop van dieren.

Leningen aangegaan

Tot slot valt de variatie bij de aflossingsverplichting op. Gemiddeld is deze voor de groep € 5,89 per 100 kilo met een variatie van € 3,52. Er zijn tal van verklaringen voor de verschillen, zoals de situatie van de ondernemer (net overgenomen of afbouwend). Ook speelt mee waar de leningen voor zijn aangegaan: voor grond, gebouwen, machines of productierechten. Dat is van invloed op de looptijd. Overigens vallen ook kosten van leasecontracten hieronder.

In het algemeen is de conclusie dat ondanks dat bedrijven ogenschijnlijk hetzelfde zijn, er veel onderdelen zijn waar het beter kan. Grote verschillen zitten met name bij de vaste lasten die vaak met de bedrijfsopzet te maken hebben. Maar ook door het dagelijks management worden verschillen gemaakt en is dus ruimte voor verbetering.

Inzicht in verschillen en verbetermogelijkheden doet Flynth op bedrijfsniveau met de BVL, de bedrijfsvergelijking landbouwbedrijven. Klanten kunnen hun eigen bedrijf vergelijken met vijftien vergelijkbare bedrijven.

De niet-toegerekende kosten zijn voor de groep van dertig bedrijven gemiddeld € 13,79 per 100 kilo melk met een tweemaal standaarddeviatie (variatie) van € 6,10 per 100 kilo. Dat betekent dat 95% van alle bedrijven in de range vallen van € 7,69 tot € 19,89 per 100 kilo. De hoogte en de variatie maken het een belangrijk kengetal.

Procentueel zit het grootste verschil bij de privé-onttrekkingen: Het gemiddelde is € 3,45 per 100 kilo melk, maar de variatie is niet minder dan € 6,27. Het lastige is dat ook de inkomensbelasting hieronder valt en dat maakt een vergelijking van het kengetal tussen bedrijven wat troebel.

De overige saldi en overige bedrijfsopbrengsten zijn gemiddeld voor de groep van dertig bedrijven € 4,93 per 100 kilo melk met een variatie van € 6,87. De bedrijfsopzet verklaart in grote mate de verschillen. Het gaat om inkomsten die gerelateerd zijn aan de melkveehouderij, zoals zelf verzuivelen of landverhuur.

De voerkosten zijn € 10,55 per 100 kilo melk met een variatie van € 2,75 per kilo. De variatie is dus niet zo groot binnen de groep. Bedrijven met de laagste voerkosten halen zo’n 2.500 kilo méér droge stof aan mais van een hectare halen. Ruwvoermanagement is belangrijk om op voerkosten te besparen.

De aflossingsverplichting is gemiddeld € 5,89 per 100 kilo met een variatie van € 3,52. De situatie van de ondernemer (net overgenomen of afbouwend) is een belangrijke verklaring voor de verschillen. Ook speelt mee waar de leningen voor aan zijn gegaan, bijvoorbeeld voor grond, gebouwen of productierechten.

Omzet en aanwas is gemiddeld € 2,92 per 100 kilo met een variatie van € 2,52. Uit een eerdere analyse blijkt dat bedrijven met een hoge omzet en aanwas een hogere prijs voor koeien en kalveren beuren, waarschijnlijk door meer gebruik van kruislingen. Ook hebben ze meer dieren te verkopen.

Tussen bedrijven zitten grote verschillen in technische en financiële prestaties. Dat is ook logisch, aangezien bedrijven heel anders van opzet zijn, zoals omvang of intensiteit.
Tussen bedrijven zitten grote verschillen in technische en financiële prestaties. Dat is ook logisch, aangezien bedrijven heel anders van opzet zijn, zoals omvang of intensiteit. Als naar vergelijkbare bedrijven qua omvang, productieniveau en intensiteit wordt gekeken, blijven behoorlijke verschillen bestaan. Op een aantal kengetallen hebben veehouders invloed en is dus ruimte voor verbetering.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin