Doorgaan naar artikel

‘We hebben reuring en schwung nodig’

Afbeelding

Dairy Campus is voor de toekomst hét centrum voor de melkveehouderij waarin de keten van onderzoek tot innovatie en scholing verenigd zijn.

Met de nieuwbouw op Dairy Campus in Leeuwarden vindt centralisatie van onderzoek en scholing zijn voltooiing. Martin Scholten, algemeen directeur van Wageningen UR verklaart de keuzes uit het verleden en die gemaakt zijn voor de toekomst.

Waarom was centralisatie nodig?
“Toen ik bij ASG kwam was alles breed en onoverzichtelijk. Er waren zes proefbedrijven en dat liep financieel niet geweldig. Eigenlijk waren het proefbedrijven die als boerderijen gerund werden en ook af en toe nog wat onderzoek uitvoerden. Melken was de businesscase. Maar we moeten onderzoek uitvoeren. Daarbij is kennis de basis, in de breedste zin van het woord. Onderzoek, onderwijs en innovatie als een geheel. Met concentreren en opwaarderen maken we de taken en uitvoering helder en scherp. Dat geeft een heel andere ‘mindset’. Nu is naast Dairy Campus alleen De Marke nog over. Zolang project Koeien&Kansen loopt, samen met het Europees project Dairyman, blijft dat zo. Als er niet meer van dat soort projecten zijn, nemen we ook afscheid van De Marke.”

Waarom is gekozen voor Leeuwarden?
“We zijn in 2009 gestart met het idee Dairy Campus. We wilden echt een nieuw concept plaatsen. In 2011 viel de keuze op Leeuwarden. In Lelystad ligt 1.200 hectare van Wageningen. Daar is dus wel ruimte, waar dat in Leeuwarden beperkter beschikbaar is. Dat is nog een uitdaging. Maar Friesland heeft een echt ‘achterland’, een melkcultuur. Ook zit veel midden- en kleinbedrijf (mkb) in het noorden van het land. Ook zitten scholen als AOC Nordwin en Van Hall Larenstein dichtbij. Daarbij wil Friesland ook een echte melkprovincie zijn. En de provincie heeft geld. Er is € 20 miljoen beschikbaar gesteld voor een vliegende start. Een derde daarvan zit in infrastructuur en ontsluiting van Dairy Campus. De rest zit in nieuw onderwijs, lectoraten en een innovatieprogramma.”

Heeft Friesland de voorkeur voor de locatie dan niet min of meer gekocht?
“Nee, dat is te plat. De hele omgeving van Dairy Campus in Leeuwarden staat in het teken van melkproductie en melkverwerking. We hebben korte lijnen naar onderzoek, bedrijfsleven, boeren en scholing. Dit hadden we in Lelystad nooit zo op kunnen zetten. We moeten op Dairy Campus veel projecten draaien. Er is reuring en schwung nodig. Daarvoor moeten we ook anders naar de opzet van het bedrijf kijken, en ook de medewerkers moeten anders werken. Nu moeten de koeien goed zijn voor onderzoekers en studenten. Vroeger was de perceptie dat ontvangen en opleiden van studenten alleen maar lastig was. Dat kostte immers melkproductie. Kennis en innovatie zijn de sleutelwoorden waar Dairy Campus op moet draaien. Zo werd vroeger op Nij Bosma Zathe voor weidegang geen onderzoek gedaan, omdat dat niet past in het op melkproductie gerichte proefbedrijf. Op Dairy Campus maken we daar wel veel ruimte voor. En terecht. Weidegang is een van de belangrijkste onderwerpen en vraagstukken binnen de Nederlandse melkveehouderij.”

Wat maakt Dairy Campus anders?
“Dairy Campus is geen boerderij meer in de zin van hoe boeren hun bedrijf runnen. Dairy Campus biedt mogelijkheden om innovaties te leren en uit te proberen door onderzoekers, ondernemers en studenten. Alles wijst erop dat de sector naar precisieproductie zal gaan. Meer maatwerk in plaats van ‘one size fits all’. We moeten ondernemers hierin de kansen bieden om ook daadwerkelijk te ondernemen, en het eigen maatwerk te vinden. Dáár moet Dairy Campus op draaien. Het bieden van faciliteiten. Nederland is een leidende natie in melk en melkvee. Dat willen we zijn en moeten we ook blijven.”

Hoe gaat Dairy Campus dat financieel rondzetten?
“We krijgen geen geld uit schenkingen of rechtstreeks uit Zuivel NL, andere organisaties of overheden. We moeten alleen met lopende en nieuwe projecten ons geld verdienen. Veel mensen denken dat Dairy Campus nu pas van start gaat. Dat is niet zo. We hebben op Dairy Campus al heel wat projecten lopen, en op de Waiboerhoeve was natuurlijk ook al onderzoek, zoals voedingsonderzoek. Die projecten gaan over naar Dairy Campus. En we halen een deel uit scholing en opleidingen. Ik vertrouw er op dat we Dairy Campus gezond voortzetten.”

Dus niet over tien jaar einde oefening? Want die kant dreigt het met varkensproefbedrijf Sterksel ook op te gaan.
“Nee, Sterksel heeft een andere structuur en leunt nog zwaar op Wageningen. Als de Algemeen Verbindend Verklaring niet afkomt, is het einde oefening. Wat gestopt is, komt niet meer terug. Dairy Campus heeft een andere opzet. Daar deelt Wageningen haar faciliteit in samenwerkingsverband van partijen die in een stuurgroep om tafel zitten en hun commitment afgeven. Zoals de provincie, LTO, FrieslandCampina, DTC en de onderwijsinstellingen Nordwin en Van Hall Larenstein. En de zaken eromheen, zoals betrokkenheid van mkb, zijn ook goed voor elkaar. Het is dus breed gedragen.”

Welke grote onderzoeksvragen liggen er voor 2025?
“Er zijn twee belangrijke lijnen zichtbaar. De eerste is dat we zoveel mogelijk voor de mens beschikbare eiwitten moeten halen uit de biomassa die we produceren. Het doel is voedselzekerheid, en dat is vooral eiwitzekerheid en niet zozeer de calorieën. Daarvoor moeten we die biomassa, van gras tot soja, beter benutten. Als we doorgaan zoals nu, hebben we aan één aarde niet voldoende. Er zit veel meer in gewassen dan we er nu uithalen. Nu laten we 70 procent van de biomassa onbenut. Onder Noord-West-Europese condities zijn melk­koeien daartoe het meest efficiënt. De vierkantsverwaarding van bio­massa, om het zo maar te noemen. De melkproductie is daarin een belangrijke eiwitbron die daaruit voortkomt. En mest is de bron om duurzame eiwitten te kunnen blijven produceren.”

En de tweede lijn?
“We moeten veel meer doen met maatwerkproductie. Dan is inbrengen van precisiewerk met hulp van nieuwe technologie nodig. Nu doen we dat al deels in de akkerbouw, maar in de veehouderij is het slechts een onderdeeltje: melken en voeren. Het is lang geen totaalconcept. Ik ben er ook van overtuigd dat we veel meer kunnen met de bodem. Een gezonde bodem produceert. Daarvoor is organische stof nodig. Dat is er in de vorm van mest. Maar mest wordt gezien als afvalproduct. Er zit fosfaat in en dat moeten we kwijt. Dan voer je echter ook organische stof af die hard nodig is. Veehouders slaan hun mest op, kraken of vergisten het. Het restproduct komt dan op het land, maar dat heeft juist verse mest nodig. Zo vers mogelijk. Dán voed je de bodem. We moeten mest leren zien als een product, net als melk”

Maar dan moet je ook jaarrond kunnen bemesten. En dat mag niet.
‘Dus is systeemverandering nodig, een omwenteling. We moeten onze krachten bundelen om een complete omslag te maken. Ik pleit daarin voor een open mindset. Alleen dan maak je mest tot waarde. Met onze eindproducten zijn we zorgvuldig. Hoe behoud ik de kwaliteit van mijn melk, hoe krijg ik zoveel mogelijk aardappelen op de markt zonder verlies. Bij mest denken we niet zo. Er zijn veel projecten die mest waardevoller kunnen maken of zorgen dat het beter benut wordt. Daarvoor is meer experimentele ruimte nodig om mest maximaal te kunnen benutten en verwaarden.”

En dat kan op Dairy Campus?
“Precies, we krijgen daar alles onder één dak. Zolang Nederland een zuivelland is zullen we bijdragen aan die verwachting. Melk moet in de toekomst integer zijn. Zowel de harde kant, kwaliteit, als de zachte kant, de duurzame productie. Om voor te blijven lopen, moet je blijven vernieuwen. Dat kan bij ons worden uitgeprobeerd en daar is de nieuwbouw ook op ingericht.”

Is er dan niet te duur gebouwd?
“Zeker niet. we zijn bijvoorbeeld trots op de twee innoflex-stallen van 2×60 koeien. Die zijn gebouwd voor € 4.500 per dierplaats. Met een dichte vloer en een eenvoudige bovenbouw gebaseerd op constructies uit de tuinbouw. Voor onderzoeksdoeleinden heb je soms extra voorzieningen nodig en daardoor moet je soms duurder bouwen, maar kostprijsbewaking is een item in de melkveehouderij. Wij tonen daar innovatieve voorbeelden van en dat kunnen melkveehouders gebruiken. Ook willen we projecten die laten zien dat eenvoudige shelters misschien ook wel zouden kunnen passen in de Nederlandse omstandigheden. Daarvoor hoef je niet altijd helemaal nieuw te beginnen. 80 procent van innovatie is het anders toepassen van bestaande middelen en concepten.”

Martin Scholten (57) is sinds 2008 algemeen directeur Animal Sciences van Wageningen UR. Voor die tijd was hij directeur visserijonderzoek en heeft hij 16 jaar bij TNO gewerkt. Scholten is afkomstig uit de Kop van Noord-Holland, waar hij nog altijd woont. Hij is in 1983 afgestudeerd in de Biologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 2013 introduceerde hij het concept ‘zorgvuldige veehouderij’, en is in diverse organisaties en commissies rond veehouderijvraagstukken actief, zoals momenteel in de commissie ­Nijpels.

Beheer
WP Admin