Op middelgrote bedrijven met 130 tot 180 koeien blijft de marge gemiddeld wat achter bij kleinere en grotere bedrijven. Dat is vooral aan de financieringslasten te wijten, blijkt uit een analyse door Flynth.
Financiering is en blijft een belangrijk thema in de melkveehouderij. De afgelopen jaren is veel gezegd en geschreven dat banken de lat steeds hoger leggen. Ook is sinds twee jaar de tijd van zeer lage rentes voorbij, zodat de kosten van de financiering harder doortikken in de kritieke melkprijs en dus in de marge.
Samen met Rinus Wientjens, adviseur melkveehouderij bij Flynth, is gekeken welke ontwikkelingen in de financiering en financieringslasten zichtbaar zijn over de afgelopen jaren. Daarvoor zijn de financiële cijfers van honderden bedrijven van 2016 tot en met de voorlopige cijfers over 2023 geanalyseerd, zie onderaan dit artikel.
Daarbij zijn drie groepen gemaakt: bedrijven tot 130 koeien, 130 tot 180 koeien en 180 koeien en meer. Die indeling is niet voor niets: een veronderstelling is dat juist de middengroep gemiddeld minder gunstige cijfers heeft. Voorsorterend op het afschaffen van het melkquotum hebben tien, vijftien jaar geleden veel bedrijven een groei doorgemaakt en geïnvesteerd in nieuwe stallen. De grootste veranderingen ondervonden bedrijven die vanuit een gemiddelde omvang een groeisprong maakten. Dat had gevolgen voor de hele bedrijfsvoering. Daarnaast is een deel van de bedrijven hard getroffen door de (fosfaat)wetgeving.
Trendbreuk sinds 2022
Eerst is gekeken naar de prestaties van de bedrijven over de jaren heen. De groep kleinste bedrijven heeft de hoogste melk- en niet-melkopbrengsten. De grootste bedrijven hebben hogere toegerekende kosten, doordat ze intensiever zijn en dus meer voer aankopen en mest afzetten. Ze kunnen weer wel de vaste lasten over meer kilo’s uitsmeren, zodat de niet-toegerekende kosten lager liggen. De middengroep zit er, letterlijk, tussenin.
Wat opvalt is dat de kritieke opbrengstprijs sinds 2016 hard is opgelopen. In het eerste jaar was deze gemiddeld € 33,10 per 100 kilo melk; vorig jaar had een melkveehouder gemiddeld € 45,42 nodig om alle kosten en uitgaven te kunnen dekken. Sinds 2022 is sprake van een trendbreuk met hogere voer- en energieprijzen. Ook kosten voor rente (zie kader Rentetarieven zijn hard gestegen) en met name mestafzet zijn inmiddels fors gestegen en blijven de komende jaren doortellen. Vanzelfsprekend zijn de melkopbrengsten ook jaarlijks verschillend, wat maakt dat de gemiddelde marge varieert. In 2022 was er een grote marge; vorig jaar was deze met € 2,78 per 100 kilo krap. Dat is gemiddeld, een deel van de bedrijven zal ook een negatieve marge realiseren.
Hoogste financieringslasten
Als rente en aflossing buiten de berekening worden gelaten, heeft de groep kleine bedrijven telkens de hoogste kritieke opbrengstprijs en de laagste marge. Gechargeerd: hoe groter de bedrijven, hoe gunstiger deze financiële cijfers worden.
Maar dan komt de financiering om de hoek kijken. Het lang vreemd vermogen per bedrijf is sinds 2016 gestegen. In dat jaar was het nog rond de € 950.000, vorig jaar tikte het geleend vermogen bijna de € 1,1 miljoen aan. Wel blijft per kilo melk de financiering de eerste jaren gemiddeld nagenoeg gelijk. In 2016 bedraagt deze € 1,07 per kilo. Over de jaren heen gaat deze een paar cent omhoog en omlaag maar sinds 2019 is een dalende trend te zien. Vorig jaar bedroeg het nog € 1,04 per kilo melk.
Binnen de drie categorieën hebben, niet geheel onverwacht, meestal de kleinste bedrijven structureel de laagste financiering per kilo melk en de grootste bedrijven de hoogste. Alleen in 2016 en 2017 had de middengroep de hoogste financiering.
Des te vreemder is het dat juist de middengroep in de meeste jaren de hoogste uitgaven heeft voor rente en aflossing. Deze bedrijven hebben met een hoger rentepercentage te maken dan de groep grootste bedrijven. Bovendien hebben ze over de jaren een kortere looptijd van de financiering. De hogere financieringslast per jaar maakt dat de kritieke opbrengstprijs bij de middengroep structureel hoger ligt dan bij de andere twee groepen. Overigens blijkt uit het overzicht dat de kosten van rente en aflossing over alle bedrijven en jaren heen nagenoeg gelijk blijven (zie kader Financieringslasten blijven jarenlang nagenoeg gelijk).
Wientjens heeft geen duidelijk verklaring, net zomin als geraadpleegde specialisten van de banken. “In de basis is de financiering van grotere en kleinere bedrijven niet anders”, aldus sectormanager Marijn Dekkers van Rabobank. Wat een rol kan spelen, is de mate waarin in grond, gebouwen, machines of fosfaatrechten is geïnvesteerd. Grondfinanciering heeft een lange aflossingstermijn, fosfaatrechten hebben juist een korte. Dat werkt dus door in de hoogte van de lasten per jaar. Dat geldt ook voor de mate van lease, waar doorgaans kortere looptijden voor gelden. Maar er zijn geen gegevens beschikbaar om dat te onderbouwen en te koppelen aan de bedrijfsomvang.
‘Kies duidelijke strategie’
In het algemeen verwacht Dekkers wel dat de groeistappen voor de middengroep wat lastiger waren dan voor de andere groep bedrijven. Dat wil overigens niet zeggen dat ze beter niet van 80 naar 160 koeien hadden kunnen groeien. “Voor de kleinere bedrijven met andere inkomsten ligt de uitdaging juist om de melkveetak bij de tijd te houden.” Zijn advies is daarom: kies voor een duidelijke strategie. “Als je voor lage kosten gaat, ga daar dan ook écht voor. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld toegevoegde waarde.”
Ook Pierre Berntsen, directeur agrarische bedrijven bij ABN Amro, ziet niet direct een relatie tussen de lagere financiering bij de middengroep en de hogere financieringslasten. Meer algemeen sluit hij niet uit dat juist in de middengroep resultaten na een forse uitbreiding vaker zijn tegengevallen. “Groter betekent complexer, dus een terugval in technische resultaten is niet ondenkbaar, zeker als mensen met personeel gaan werken.” Voor alle bedrijven is ‘in balans blijven’ na een groeispurt belangrijk. Berntsen: “Grotere bedrijven maken doorgaans scherpere keuzes, bijvoorbeeld in eigen mechanisatie versus loonwerker inschakelen, en ze profiteren meer van de schaalvoordelen dan kleinere bedrijven. Maar vooropgesteld, zijn er ook genoeg bedrijven uit de middengroep die het heel goed doen.”