Jarenlang laat de melkproductie per koe een stijgende lijn zien, zij het met schommelingen. Veranderingen die op de sector afkomen, kunnen de komende jaren van invloed zijn. Toch lijken ze een verdere verhoging niet voor de voeten te lopen.
Melkproducties per koe laten gemiddeld al decennialang een stijging zien. Sinds de invoering van fosfaatrechten vond een versnelling plaats, daarna zwakte het wat af. In 2023 ligt de productie rond de 9.300 kilo per koe per jaar (CRV). De vraag is wat er op de langere termijn gaat gebeuren, ook in het licht van de veranderingen die op de sector afkomen.
Bedrijfseconomisch blijft de spelregel dat productieverhoging interessant is als een extra kilo melk meer opbrengt dan dat het kost om die te produceren. De belangrijkste post om daarbij rekening mee te houden, zijn vanzelfsprekend de voerkosten. Meer krachtvoer leidt tot hogere productie, maar de mate en efficiëntie hangen onder andere af van de genetica en vakmanschap van de veehouder. Ook is sprake van een afnemende meeropbrengst. Economisch tellen de onderlinge prijsverhoudingen van voer en melk mee.
Er wordt verondersteld dat dit mechanisme niet op elk bedrijf hetzelfde werkt. Henk Hogeveen, hoogleraar bedrijfseconomie bij Wageningen University & Research, geeft aan dat de universiteit bezig is om daar meer over te weten te komen. Ook de gevolgen voor andere aspecten zijn niet helemaal in beeld. “We weten wel dat het op ene bedrijf positief uitpakt en op het andere bedrijf veel minder.”
Te hoge afvoer kost geld
Als het om hoge producties gaat, kan Denemarken als voorbeeld dienen (zie kader). Eén van de oorzaken is dat Denen een stuk harder selecteren in het ondereind en daarmee het gemiddelde omhoog krikken. Hogeveen vindt dat niet automatisch een voorbeeld voor Nederland. “Aspecten rondom gezondheid, vruchtbaarheid en productie zijn te verbeteren door sneller af te voeren. Maar het is een dure oplossing.” Een te hoge afvoer kost immers geld, gezien de hoge opfokkosten van een vaars. Het past ook niet binnen het streven naar een langere levensduur.
Gevraagd naar zijn verwachting over de komende jaren geeft Hogeveen aan dat vanuit de economie productieverhoging waarschijnlijk is. Onder andere extensivering met minder koeien per hectare geeft druk op het saldo dus zijn meer kilo’s melk nodig. “Het is wel belangrijk goed inzicht te hebben in de eigen marginale kosten, dus wat het maken van een extra liter melk kost.”
Overigens wordt in de beeldvorming buiten de landbouw nogal eens een hoge productie gekoppeld aan meer problemen met gezondheid en uitval. In analyses is geen verband aangetoond en deskundigen leggen de link juist andersom uit: alleen bedrijven die het goed doen op die duurzaamheidsaspecten zijn in staat hoge producties te realiseren.
Genetische trend niet ten einde
Ook vanuit de fokkerij zijn er geen signalen dat producties niet verder hoeven te stijgen. De genetische trend in productiestijging is nog niet ten einde. “Normaal zien we een verbetering van 100 kilo per jaar, dat is voor een jaargang dieren die erbij komt”, aldus ziet Joris van Laerhoven, specialist veestapelmanagement bij CRV. De meeste bedrijven benutten de genetische potentie nog lang niet. “De verschillen vandaag de dag zijn groot, van 7.000 tot 15.000 kilo per koe per jaar.”
Uiteindelijk is het de eigen fokkerijstrategie die de mate van productievererving bepaalt. Hij ziet dat de laatste tien jaar bij de stierkeuze meer is ingezet op robuustheidskenmerken en gehalten, wat iets ten koste is gegaan van vooruitgang in melkproductie. De laatste jaren wordt echter weer vaker voor meer melk gekozen. Nieuwe eisen in het fokdoel gaan wel ten koste van selectieruimte en kan de vooruitgang in melkproductie remmen.
Vanuit de economie en fokkerij kan de productie per koe dus verder omhoog. Bedrijven kunnen dat realiseren met meer focus op voeding, huisvesting en management. Aspecten als meer data, robotmelken en aandacht voor kwaliteit van ruwvoer helpen daar steeds meer bij.
Aan de andere kant kunnen er bedrijven zijn die bewust niet voor maximale producties gaan, ziet Van Laerhoven. Vaak is dit in combinatie met een ander bedrijfstype en/of een meer robuuste veestapel.
Gevolgen overheidsmaatregelen
Redenen dat melkproductieniveaus veranderen, kunnen ook het gevolg zijn van overheidsmaatregelen. Destijds was de afschaffing van het melkquotum en invoering van fosfaatrechten direct te zien in de melkproducties. In de toekomst kan dat een eventuele (generieke) krimp van de veestapel zijn. “Als de overheid op aantal koeien gaat sturen, wordt productie per koe belangrijker”, vat Hogeveen samen. Ook regelgeving rondom stikstof en broeikasgassen kan van invloed zijn. Een beperking in eiwitverstrekking heeft invloed op productieniveaus; de mate waarin hangt sterk af van de eisen en invulling per bedrijf.
Verder zijn de komende jaren veranderingen te verwachten rondom extensiveren en een graslandnorm. De vraag is of in die situatie de melkproductie nog houdbaar is, aangezien een groter deel van het rantsoen uit eigen ruwvoer bestaat met waarschijnlijk minder krachtvoer. Dat kan een rem zetten op de productieontwikkeling.
‘Dan wordt productie per koe weer belangrijker’
Om daar wat inzicht in te krijgen is met Rinus Wientjens, adviseur melkveehouderij bij Flynth, voor een aantal jaren gekeken hoe extensieve (13.000 tot 18.000 kilo melk per hectare) en intensieve bedrijven (18.000 tot 23.000 kilo) nu draaien bij verschillende productieniveaus (6.000 tot 8.000, 8.000 tot 10.000 en 10.000 tot 12.000 kilo per koe). De belangrijkste resultaten staan in de tabel. Deze zijn van 2021, omdat er dat jaar weinig invloed was van de weersomstandigheden en melkprijzen.
Meer melk op intensief bedrijf
Het eerste dat opvalt, is dat een hogere melkproductie direct over alle jaren en intensiteiten leidt tot een hoger saldo per koe. Het voordeel tussen de hoogste en laagste productieniveaus is ongeveer € 700 in 2021 en zelfs bijna € 1.100 in 2022. Omgerekend per kilo melk zijn geen duidelijke relaties te zien.
Intensiteit heeft een sterke relatie met productie. De extensieve bedrijven realiseren in dit overzicht in 2021 een productie van 8.810 kilo per koe. Bij de intensieve bedrijven is dat 9.437 kilo per koe. Ook in 2022 en 2023 zit er een vergelijkbaar verschil tussen beide groepen.
De extensieve bedrijven weten het nadeel in het saldo per koe echter helemaal (in 2021 en 2023) of bijna (in 2022) weg te werken. Met name de lagere kosten voor (kracht)voer en mestafzet werken in hun voordeel. Gezondheidskosten liggen op beide bedrijfstypen gelijk.
Binnen de intensiteitsgroep zijn er wel verschillen tussen saldo’s bij de drie productieniveaus. Intensieve bedrijven met een lage productie realiseren vaker een lager saldo dan dezelfde bedrijven uit de extensieve groep. Bij de groepen met de hoogste producties is dat verschil veel kleiner. Het voervoordeel dat extensieve bedrijven hebben, neemt af naarmate de melkproductie stijgt. Maar, nog altijd loont een hoge melkproductie per koe op alle type bedrijven.
Meer eiwit van eigen land
Wat betreft de milieukengetallen valt op dat extensieve bedrijven meer eiwit van eigen land halen. Bij hogere producties is een (beperkte) dalende trend zichtbaar, ook bij de extensieve bedrijven. Waarschijnlijk wordt een deel van mindere kwaliteit eigen voer, bijvoorbeeld natuurgras, verkocht en beter voer aangekocht.
De CO2-emissie per kilo droge stof is op extensieve bedrijven lager en daalt bij beide groepen naarmate de productie stijgt. Extensiveren van melk en/of een hogere melkproductie is dus geen probleem hiervoor.
Bij de hectares grasland per GVE (graslandnorm), valt op dat intensieve bedrijven met een hogere melkproductie gunstiger uitkomen. Er zijn dan minder koeien per hectare nodig. De genoemde norm voor de langere termijn van 0,35 hectare per GVE is dan haalbaar. Vanzelfsprekend voldoen ook de extensieve bedrijven.
Extensiveren en hoge producties
In het scenario dat bedrijven extensiever worden en meer eigen ruwvoer gaan gebruiken, kan dat op basis van deze cijfers de melkproductie iets drukken. Tegelijkertijd concludeert Wientjens dat extensiveren prima samengaat met een hoge melkproductie. Sterker nog, extensieve bedrijven met hoge productie realiseren elk jaar het hoogste saldo. De extensieve bedrijven halen minder droge stof van een hectare, maar op bedrijven met een hoge productie zijn mais en met name gras van betere kwaliteit (meer VEM). Voor Wientjens een teken dat deze bedrijven goed ruwvoer telen en dat om weten te zetten in veel melk.
Focus op hoge productie blijft dus interessant, vanzelfsprekend afhankelijk van de andere randvoorwaarden en saldobenadering van de extra kilo melk. Wientjens benadrukt dat of dat werkelijk gebeurt, sterk afhankelijk is van de situatie op het bedrijf en keuzes die ondernemers maken.