Doorgaan naar artikel

Kopgroep profiteert meer van melkprijs

Melkprijzen lopen al maanden op. Tegelijkertijd zijn de kosten gestegen, waardoor de marges minder zijn toegenomen dan gewenst. - Foto: Mark Pasveer

Melkprijzen lopen al maanden op. Tegelijkertijd zijn de kosten gestegen, waardoor de marges minder zijn toegenomen dan gewenst. Foto: Mark Pasveer

De melkprijs loopt lekker op maar kosten zijn ook flink gestegen. Niet iedereen profiteert in dezelfde mate van de betere melkprijs, blijkt uit een analyse van Flynth. Alleen de betere bedrijven zijn tot nu toe in staat om buffer op te bouwen.

Met genoegen zien melkveehouders de melkprijs al maanden oplopen. Begin januari worden niveaus van € 45 per 100 kilo melk bereikt; voor de oudere generatie is dat alweer een gulden per kilo melk. Tegelijkertijd zijn ook kosten op veel bedrijven gestegen. Zo noteert A-brok in december bijna € 30 per 100 kilo; zo’n € 7 meer dan twee jaar geleden. De verwachting is dat de prijzen voor mengvoeders en grondstoffen nog wel even door stijgen. Ook kosten voor met name kunstmest en energie liggen op een hoger niveau dan een jaar geleden. De impact daarvan is echter op de meeste melkveebedrijven beperkter dan van de voerkosten.

De vraag is daarom in hoeverre de hogere melkprijs daadwerkelijk financiële ruimte biedt op bedrijven, bijvoorbeeld voor het doen van investeringen maar het kan ook nodig zijn om opgelopen tekorten weg te werken. Om dit inzichtelijk te maken is door Rinus Wientjens en Hans Scholte, respectievelijk bedrijfsadviseur en sectorleider melkveehouderij bij Flynth, gekeken hoe de situatie per kwartaal uitpakt op bedrijven. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen alle bedrijven, dus het gemiddelde Flynth-bedrijf, en de kopgroep van 25% van de bedrijven met de meeste financiële ruimte.

De analyse is per kwartaal gemaakt voor de jaren 2019 tot en met 2021. Omdat nog niet alle cijfers bekend of zeker zijn, is voor het laatste vierde kwartaal een aantal schattingen gemaakt. De ruimte om betalingsverplichtingen te kunnen doen is uitgedrukt in het bedrag beschikbaar voor privé, aflossing en reservering, per kilo melk. Het zijn alle opbrengsten minus alles kosten inclusief rentelasten. Afschrijvingen zijn geen uitgaven en zitten er dus niet bij.

De beschikbaarheid voor privé, aflossing en reservering loopt op alle bedrijven gestaag op sinds het tweede kwartaal van dit jaar. Bij de kopgroep ligt het niveau niet alleen hoger maar neemt in het laatste kwartaal nog eens extra toe.

Seizoeneffect te zien

In de tabel staat een selectie van de resultaten van de bedrijven waarbij onderscheid is gemaakt tussen het gemiddelde bedrijf en de kopgroep. Wat alvast opvalt is dat over de jaren heen een duidelijk seizoeneffect is te zien. Inzicht daarin is handig in verband met een betrouwbare liquiditeitsprognose. Ook moet de hoogte van melkprijs en voerkosten tegen die achtergrond worden beoordeeld.

De voerkosten en melkopbrengsten (totale ontvangsten) per kwartaal op het gemiddelde melkveebedrijf. Over de jaren heen is in het eerste kwartaal de melkprijs steevast hoger door hogere gehaltes, toeslagen en nabetaling. In het vierde kwartaal liggen de kosten voor krachtvoer een aankoop van ruwvoer het hoogst.

Bij beide categorieën is in het eerste kwartaal het grootste bedrag beschikbaar voor privé, aflossing en reservering. In dit kwartaal is de melkprijs steevast hoger door hogere gehaltes, toeslagen en nabetaling. Bovendien zijn uitgaven voor bijvoorbeeld teelt en loonwerk in de wintermaanden laag.

In het tweede kwartaal wordt in de regel de meeste melk geproduceerd maar zijn de opbrengsten lager dan in het eerste kwartaal. Ook de voerkosten liggen op een laag niveau. De hoge uitgaven voor teelt en loonwerk beperken wat overblijft voor privé, aflossing en reservering. Deze is dan het laagste van het heel het jaar.

In het derde kwartaal is sprake van de laagste melkproductie met relatief lage gehaltes. Minder melkgeld en gemiddeld niveau aan uitgaven zorgt voor een ondergemiddelde betalingsruimte. In het vierde kwartaal liggen de kosten voor krachtvoer een aankoop van ruwvoer het hoogst. Ook wordt veel uitgegeven aan pacht en huur fosfaatrechten. Er zit echter over de jaren heen geen lijn in de ruimte voor privé, aflossing en reservering.

Bij de kopgroep is een duidelijke stijging van de voerkosten en melkopbrengsten in het vierde kwartaal te zien in de cijfers. De verhouding tussen kosten en opbrengsten ontwikkelen echter gunstiger dan gemiddeld. Onder de streep hebben deze bedrijven daardoor meer beschikbaar voor privé, aflossing en reservering.

Groter voordeel kopgroep

De hogere melkprijs is inmiddels goed zichtbaar in het vierde kwartaal van 2021. Deze is bij de gemiddelde bedrijven ruim € 6,20 per 100 kilo hoger dan in het vierde kwartaal 2020. Bij de topbedrijven is het nog een fractie meer. De hogere voerkosten komen echter ook terug; deze liggen ruim € 0,60 hoger bij de gemiddelde bedrijven en € 0,53 bij de kopgroep.

Kijkend wat beschikbaar is voor privé, aflossing en reservering dan is dat op het gemiddelde bedrijf in het vierde kwartaal van 2020 nog € 6,88 per 100 kilo. In het vierde kwartaal van 2021 is dat € 13,52; een verschil van € 6,64 per 100 kilo melk. Bij de kopgroep is dat € 7,36. De betere bedrijven profiteren dus meer van de hoge melkprijs dan het gemiddelde bedrijf. Dat versterkt hun economische positie.

Dankzij de betere uitgangspunten heeft de kopgroep in het vierde kwartaal een beschikbaarheid voor privé, aflossing en reservering die € 4,72 hoger ligt dan bij het gemiddelde bedrijf. Het grootste voordeel wordt gerealiseerd bij de voeraankopen, gevolgd door andere (indirecte) uitgaven. Het verschil in melkopbrengsten maakt met € 0,46 maar een beperkt deel uit van het voordeel.

Over de hele periode 2019-2021 is het voordeel voor de kopgroep nog wat groter, namelijk € 4,94 per 100 kilo. Het voervoordeel tikt dan relatief wat minder hard door, maar dan zit het voordeel vooral in de hogere melkopbrengsten en lagere indirecte uitgaven. Bij een miljoen kilo is dat bijna € 50.000 per jaar, ofwel een bedrag van € 1.000 per week wel of niet beschikbaar hebben. Bij 3% rente en 30 jaar aflossen geeft het voordeelbedrag een financieringsmogelijkheid van bijna 8 ton extra.

Geld voor buffer ontbrak

Uit meerjarige cijfers van Flynth blijkt dat op een gemiddeld bedrijf de last voor privé, aflossing en vervangingsinvesteringen op zo’n € 11 per 100 kilo melk ligt. Op het gemiddelde melkveebedrijf was in 2019 precies voldoende ruimte voor alle uitgaven voor privé, aflossingen en vervangingsinvesteringen. Geld voor het opbouwen van een buffer ontbrak. Die buffer was in 2020 wel nodig omdat veehouders in dat jaar gemiddeld € 1 tekort kwamen. De melkprijsstijgingen sinds het najaar van 2021 levert wel extra betalingscapaciteit. Op het gemiddelde bedrijf is dit echter nog onvoldoende om ‘het gat’ uit de periode ervoor te dichten. Hiervoor is een langere periode nodig van hoge melkprijzen. De recente ontwikkelingen stemmen wel positief.

De kopgroep met beste 25% bedrijven had wél ruimte om buffer op te bouwen, per jaar zo’n € 3 tot € 5 per 100 kilo melk. Daardoor is sprake van een gezonde situatie. Bedrijven hebben ruimte om tegenvallers op te vangen maar hebben ook ruimte om investeringen te financieren, die niet gelijk (voldoende) rendement opleveren.

Deze grafiek geeft het verloop van de leveranties per maand op bedrijven weer. De kopgroep is blijkbaar beter in staat gas te geven als het zin heeft en af te remmen als er weinig wordt verdiend. Dat kan indirect bijdragen aan de geconstateerde verschillen in kosten en opbrengsten tussen beide type bedrijven.

Voor het individuele bedrijf is het volgens Scholte belangrijk om de ontwikkeling van opbrengsten en toegerekende kosten (waaronder voerkosten) goed te volgen. “Door bijvoorbeeld de hoge melkprijs kan het nu uit om (extra) te voeren. Maar dan is het nog steeds belangrijk om te weten of de extra voerinput ook voldoende extra opbrengsten (melk en melkgeld) oplevert.” Bovendien gaat het niet om de hoogste melkproductie per koe, maar om het hoogste saldo. “Daar is in de praktijk nogal eens onvoldoende aandacht voor waardoor de extra revenuen van het extra voer er niet of onvoldoende uitkomen.”

Werk aan structureel verlagen van kosten

Hoge kosten drukken het voordeel van hogere melkprijzen deels weg. Veehouders kunnen het nodige doen om kosten te verlagen.

– Bepaal uw eigen positie; welke kostenposten zijn goed en welke zijn bovengemiddeld? Wat is de reden voor de afwijking en wat zijn mogelijkheden tot verlaging?
– Kijk kritisch naar het stuks jongvee, dat is een dure kostenpost. Onder normale omstandigheden zijn 6 stuks jongvee per 10 koeien optimaal.
– Overweeg jongvee af te stoten en vaarzen aan te kopen in plaats van de opfok van jongvee uit te besteden.

– Optimaliseer de hoeveelheid ruwvoer in opslag op het bedrijf.
– Zoek naar mogelijkheden om de eigen arbeid efficiënter te benutten, zodat minder of geen inkoop nodig is. Bekijk alternatieven om minder duur personeel in te zetten.
– Speel in op seizoensmatige wisselingen in opbrengsten en kosten. In het voorjaar zijn loonwerkkosten hoog. Spreid investeringen en doe aankopen op het juiste moment.
– Kijk kritisch naar de privé-uitgaven. Gezinssamenstelling en leefpatroon zijn twee belangrijkste oorzaken voor verschillen tussen bedrijven.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin