Door strengere eisen aan derogatie twijfelt een deel van de melkveehouders of deelname nog wel interessant is. In veel gevallen is dat wel het geval. Er kunnen altijd omstandigheden zijn dat het niet meer past.
Veel melkveebedrijven doen mee aan derogatie om op die manier meer mest op eigen grond te kunnen plaatsen. Sinds vorig jaar de minimumeis van het percentage grasland is verhoogd van 70 naar 80 procent, wordt er vaker gerekend of derogatie nog wel interessant is. Immers, bedrijven kunnen door strengere eisen minder mais telen, en die teelt past een deel van deze bedrijven goed.
Vorig jaar besloot ongeveer tien procent van de melkveehouders niet meer aan derogatie mee te doen. Jan van Middelaar, adviseur bij PPP-Agro Advies, ziet vooral bedrijven met meer dan 20.000 kilo melk op droogtegevoelige grond en vaak een slechte verkaveling die vraag stellen. “Op die bedrijven is het veel gemakkelijker om meer snijmais te telen.” Veel van deze melkveebedrijven bevinden zich op de zandgronden in het zuiden en oosten van het land.
Interessante saldo’s
Ook de regionale situatie speelt een rol bij die afweging om niet (meer) aan derogatie mee te doen. Zo is er een groep extensieve bedrijven met gronden die geschikt zijn voor andere teelten met hogere financiële opbrengsten die bewust niet kiest voor derogatie. Deze bevinden zich bijvoorbeeld in het noordoosten van het land en zuiden van Limburg. Daarnaast zijn er in de akkerbouwgebieden melkveehouders die veelvuldig grondruil plegen met akkerbouwers en interessante saldo’s kunnen maken. Ze pakken daar ook een voordeel van vruchtwisseling mee.
Voordelen van derogatie
Deelname aan derogatie heeft echter ook voordelen: het aandeel mais daalt weliswaar, maar de plaatsingsruimte van eigen mest neemt fors toe. De gebruiksnorm van stikstof gaat omhoog van 170 naar 230 kilo op zand- en lössgronden en 250 kilo op klei en veengronden. Ook geldt voor grasland een hogere fosfaatgift. Bij een hoog P-getal is dat 80 kilo op grasland en maar 50 kilo op maisland. Veel melkveehouders klagen erover dat deze hoeveelheid veel te weinig is om mais gezond te laten groeien.
Gebruiksruimte daalt
Het wel of niet meedoen aan deroratie vraagt dus een goede afweging. De vele factoren die hierbij een rol spelen maakt het een complexe rekensom. De hoeveelheid, type en verkaveling van gronden zijn belangrijk, maar denk ook aan deelname aan BEX, de rantsoensamenstelling en de afzetkosten van mest. Het is dus altijd maatwerk per bedrijf.
Hoe deze afweging voor een voorbeeldbedrijf dat twijfelt uitpakt, is doorgerekend in de tabel op deze pagina. Het betreft een melkveebedrijf met 130 melkkoeien, opfok van eigen jongvee en 45 hectare zandgrond. Het is het type bedrijf waarvan Van Middelaar en zijn collega’s vaker de vraag krijgen of derogatie nog wel interessant is.
Mest afvoeren
In de situatie van derogatie heeft het bedrijf door de hogere stikstofnorm van 230 kilo per hectare een gebruiksruimte van 10.350 kilo stikstof en 3.332 kilo fosfaat. De productie van stikstof bedraagt 18.011 kilo en van fosfaat 6.042 kilo. Als deze ondernemer de stikstofruimte uit dierlijke mest volledig benut, kan hij 3.320 kilo fosfaat uit drijfmest op het land kwijt. Dat betekent dat hij 2.016 ton mest moet afvoeren. Het bedrijf voert via kunstmest nog 5.346 kilo stikstof aan.
Negatief fosfaatsaldo
Als dit bedrijf geen derogatie toepast, daalt de gebruiksruimte naar 170 kilo stikstof per hectare. Het aandeel maisland stijgt van 8,95 naar 15 hectare. Het bedrijf kan dan nog 7.650 kilo stikstof uit dierlijke mest plaatsen en 9.180 kilo totaal. De fosfaatruimte is met 3.150 kilo ook lager omdat op bouwland minder fosfaat mag worden geplaatst. De productie aan stikstof en fosfaat blijft bij gerichte voeding gelijk. Echter, als de stikstofruimte van eigen mest wordt benut, wordt maar 2.357 kilo fosfaat op eigen land uitgereden. Op basis van stikstof moet 10.374 kilo stikstof worden afgevoerd, wat overeenkomt met 2.730 ton mest. Hiermee wordt 3.686 kilo fosfaat afgevoerd. Het bedrijf voert 5.724 kilo via kunstmest aan. Het negatieve fosfaatsaldo maakt dat 794 kilo fosfaat moet worden aangekocht.
Extra drijfmest
In het onderste deel van de tabel staan de financiële consequenties van het stoppen met derogatie. Het grootste verschil is de hoeveelheid extra drijfmest om af te voeren. De 709 ton extra kost bij € 11 aan afvoerkosten € 7.799 extra. Inclusief extra aanvoerkosten voor stikstof en fosfaat is het totale verschil € 8.839 of € 1.461 per hectare extra geteelde snijmais.
Hogere drogestofopbrengst
Op basis van de mineralenbalans is het voor dit voorbeeldbedrijf dus nog altijd interessant om aan derogatie mee te doen. Het verschil is dermate groot dat er een redelijke marge zit in het omslagpunt. Het zijn eerder de bijkomstige omstandigheden, zoals een kleine huiskavel en/of moeilijke perceelsvormen, die de doorslag geven. Ook zijn nog meer factoren waar een melkveehouder die overweegt te stoppen met derogatie rekening mee moet houden, zoals de nieuwe wetgeving rondom grondgebondenheid en fosfaat en het GLB: bedrijven met derogatie voldoen automatisch aan de nieuwe spelregels voor het uit productie halen van landbouwgrond voor een ecologische bestemming (EFA) en gewasdiversificatie (zie kader onderaan artikel).
Totale voederwaarde
Er zit echter een adder onder het gras, namelijk in de drogstofopbrengst per hectare. Die ligt bij snijmais met 16 tot 18 ton per hectare een stuk boven die van grasland, waar de opbrengst tussen de 12 tot 14 ton per hectare ligt. Maar snijmais heeft in de droge stof relatief meer energie dan eiwit. De totale voederwaarde per kilo droge stof ligt daardoor dicht bij elkaar, ongeveer 16 tot 17 cent per kilo. Een extra opbrengst van 4 ton droge stof per hectare is dus een meerwaarde van € 660 per hectare.
Voeropame
Echter, de voeropname van snijmais is weer hoger dan van graskuil. Door de lagere verzadiging van snijmais nemen de koeien er 15 tot 20 procent meer van op. Van de meeropbrengst per hectare gaat dus een groot deel verloren in het rantsoen. Afhankelijk van het management en andere factoren kan een deel van de melkveehouders de extra voeropname wel omzetten in extra melk. Kijkend naar de producties per provincie, en dus naar aandelen snijmais in het rantsoen, gebeurt dat gemiddeld niet.
Van Middelaar merkt dat twijfelende melkveehouders na een rekensom en het geheel te hebben overzien in veel gevallen toch met derogatie doorgaan. In specifieke situaties tellen de nadelen van derogatie toch zwaarder, en besluiten ondernemers er niet (meer) aan deel te nemen.
Voldoen aan eisen GLB
In het kader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten melkveehouders aan eisen voldoen om voor een deel van de betalingen in aanmerking te komen. Twee onderdelen zijn belangrijk: het uit productie halen van landbouwgrond voor een ecologische bestemming (EFA) en gewasdiversificatie. In het algemeen voldoen bedrijven die aan derogatie meedoen vanwege de grasland-eis ook aan de eisen van het GLB.
Voor het GLB moeten bedrijven die minder dan 75 procent grasland hebben in het areaal of meer dan 30 hectare bouwland, 5 procent van de grond een ecologische bestemming geven. Dit geldt alleen voor bedrijven met meer dan 15 hectare bouwland inclusief grasland.
Voor gewasdiversificatie geldt dat de teelt van twee gewassen voldoende is, mits het aandeel grasland minimaal 75 procent is en de akkerbouwgrond maximaal 30 hectare. Is dat niet het geval, dan moet ook een melkveehouder drie gewassen gaan telen. Dit geldt niet voor bedrijven met minder dan 10 hectare bouwland en tijdelijk grasland.
Een derde eis die ook verband houdt met het aandeel grasland is dit jaar in werking getreden. In de Natura2000-gebieden mag blijvend grasland niet worden omgezet in akkerland. Doodspuiten en opnieuw inzaaien mag ook niet. Buiten deze gebieden wordt het areaal blijvend grasland jaarlijks bepaald. Zodra het areaal in een jaar met meer dan 5 procent daalt ten opzichte van 2012, dan krijgen ondernemers die grasland hebben gescheurd de verplichting hun areaal grasland terug te brengen naar het oorspronkelijk areaal.