Doorgaan naar artikel

Uitschieters bij vervanging melkkoeien vaak ongunstig

Vervanging van melkkoeien tussen de 20 en 25% wordt vaak als optimum gezien. In een analyse van het optimale vervangingspercentage is door Flynth nagegaan of dat terugkomt in een aantal technische en financiële cijfers.

Het percentage vervanging van koeien wordt steeds vaker gezien als een kengetal dat iets zegt over de duurzaamheid en gezondheid van een bedrijf. Er is immers steeds meer focus op de levensduur van koeien, waardoor ook minder jongvee nodig is. Bovendien is een hoge vervanging een indicator dat de gezondheidssituatie niet optimaal is.

Een deel van de vervanging is vrijwillig ter vervanging van de oudere koeien. Op bedrijven met hoge vervanging kan het zijn dat een verse vaars zich aandient, niet omdat het voor die koe echt nodig was. Met een snelle genetische verbetering is op zich niets mis, maar het kan wel geld kosten: te veel jongvee opfokken is duur en te vroeg afgestoten koeien nemen een stuk productiewaarde mee die verloren gaat.

Een ander deel is gedwongen vervanging, omdat koeien uitvallen of worden afgevoerd. Belangrijkste redenen zijn gebreken aan benen of klauwen, uiergezondheid of vruchtbaarheid.

Hoge en lage vervangingspercentages hebben elk voor- en nadelen. Bij een laag vervangingspercentage kan het zijn dat koeien lang worden aangehouden. Daardoor kunnen de veekosten oplopen en er meer problemen zijn met de veestapel. Dat gaat ook ten koste van het arbeidsgemak. Een hoog vervangingspercentage maakt de opfokkosten duurder. Ook worden relatief veel vaarzen gemolken die minder melk geven dan oudere koeien. Een jonge veestapel heeft verder meer voer nodig voor de groei en maakt dus minder efficiënt van een kilo voer een kilo melk.

Optimum rond de 25% genoemd

In de praktijk varieert het vervangingspercentage tussen pakweg de 15 en 35%. Er wordt vaak een optimum van rond de 25% genoemd. Dit is wel bedrijfsafhankelijk en ook niveaus van aankoop- en opbrengstprijzen maken verschil. De vraag is of een hoge of lage vervanging relaties heeft met andere bedrijfskenmerken en of het zichtbaar is in de resultaten. En is het over alle bedrijven heen inderdaad het beste om naar 25% vervanging te streven?

Daarvoor is door Rinus Wientjens, bedrijfsadviseur melkveehouderij bij Flynth, een aantal analyses gemaakt. Dat is gedaan met de datasets uit 2021 en 2022 omdat die compleet zijn.

Overigens kan een jaar ook van invloed zijn op het kengetal: hoge of lage veeprijzen zijn immers van invloed op het aan- en afvoerbeleid, net als een jaar met bijvoorbeeld weinig ruwvoer of hoge mestafzetkosten. Meer ingrijpend en structureel was de komst van fosfaatrechten, wat maakte dat veehouders andere keuzes rondom opfok en benutten van de stalruimte maakten. Dat is bij deze analyse in het gekozen jaar niet het geval.



Indicatie voor het managementniveau

Om verbanden te zoeken heeft Wientjens de melkveebedrijven ingedeeld in vijf categorieën met een oplopend vervangingspercentage. In de laagste categorie zitten bedrijven tot 15%, in de hoogste bedrijven boven de 30%. De grote middengroep heeft een vervangingspercentage van 20 tot 25%.

Kijkend naar het overzicht in de tabel, valt qua bedrijfsopzet op dat de bedrijven met de laagste vervanging gemiddeld wat kleiner zijn en een lagere melkproductie hebben. Een verklaring kan zijn dat in deze categorie vaker bedrijven zitten met een robuustere koe. Ook bij de bedrijven met de meeste vervanging is de melkproductie lager. Dat kan een indicatie zijn voor het managementniveau. Bedrijven met de hoogste melkproductie per koe zijn te vinden in de groep rondom het gemiddelde vervangingspercentage.

Hogere vervanging is er op bedrijven met een hogere boxbezetting, maar van overbezetting, en dus een negatieve impact op de koeien, is gemiddeld geen sprake. De kengetallen rondom afkalven, uitstoot en leeftijd van dieren zijn niet verrassend. Bedrijven met de laagste vervanging gebruiken per 100 kilo melk en per koe minder krachtvoer. Logisch, er wordt minder jongvee aangehouden op het bedrijf.

Hoogste melkgeld per koe

De financiële kengetallen laten zien dat de hogere melkproductie bij de middengroep zich vertaalt in het hoogste melkgeld per koe. De gezondheids- en veekosten zijn het hoogste bij de groep met de gemiddelde vervanging. Niet bekend is of de gezondheidskosten vooral preventief of curatief zijn.

Het saldo melkvee is het hoogste bij de middengroepen, maar de verschillen zijn beperkt. Door hogere andere inkomsten realiseren bedrijven met de laagste vervanging toch een goed saldo.

De relaties tussen vervangingspercentage en omvang, melkproductie en stalbezetting wordt met de drie grafieken hierboven nog wat scherper weergegeven. De data van alle bedrijven is gerangschikt. De (statistische) relatie met de verschillende kenmerken is minimaal. De variatie onder de bedrijven is enorm groot. Uit deze grafieken blijken nogmaals de verschillen in vervangingspercentage tussen bedrijven met nagenoeg dezelfde kenmerken.

Verlagen gedwongen vervanging

Vanuit deze analyse is niet duidelijk aan te geven wat het meest optimale niveau van het vervangingspercentage is. Zoals vaak bij analyses is ook hier de spreiding binnen een groep groter dan tussen groepen. Wel wordt de aanname uit de praktijk en eerdere calculaties onderschreven, dat een vervangingspercentage rond het gemiddelde goed lijkt uit te pakken. Niet het minimum en zeker niet het maximum leidt tot de beste resultaten.

Wientjens benadrukt dat vervanging een gevolg is van de bedrijfsvoering. Op bedrijven betekent een hoger vervangingspercentage meer jongvee aanhouden of vee aankopen. Dat vraagt meer ruimte voor huisvesting en in vergunningen. Dat geeft ook extra voerbenodigdheden en mestafzetkosten. “Kortom: een hoger vervangingspercentage heeft invloed op de bedrijfsopzet en meerdere kostensoorten.”

Bedrijven in categorieën waar geen sprake is van een passend vervangingspercentage kunnen in beeld brengen waaraan het schort. Voor vrijwillige afvoer is de vraag wat economisch het beste moment is dat een koe het bedrijf moet verlaten. Dat moet aansluiten bij het aantal stuks jongvee, wat weer verband houdt met de opfoksituatie. Het verhogen van de levensduur gaat ook via de fokkerij. Over het algemeen is het keuzemoment om een koe te vervangen nog te weinig onderbouwd, wat ook blijkt uit onderzoek aan de Universiteit van Florida van vijf jaar geleden.

Verlagen van gedwongen vervanging is altijd gunstig. Dat zit vooral vast op aandacht voor gezondheid en vruchtbaarheid, en het optimaliseren van milieufactoren. Denk aan een goede huisvesting, controle, hygiëne en een strakke monitoring van de klauw- en uiergezondheid.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin