In de maisteelt moet de boer de baas blijven. Cumela-bestuurder Twan Gubbels pleit voor een gebiedsgewijze aanpak waar de nitraatuitspoeling te hoog is.
De overheid moet betrouwbaarder worden in regelgeving en minder met kalenderdata werken. Ook moeten gebieden waar de nitraatnorm niet wordt overschreden, ruimte krijgen voor betere bemesting van mais op maat. De overheid moet controleren en handhaven in die gebieden waar het niet goed gaat. Ruimte waar het kan, aanpakken waar het moet. Het zijn de ideeën van Twan Gubbels, gedreven loonwerker in Broekland (Ov.) en Cumela-bestuurder.
Wat schort er aan de huidige regelgeving?
“Het is te veel op de kalender. Dat kan echt niet als je respect hebt voor de bodem en de groeiomstandigheden. Je moet grond bemesten en bewerken, mais oogsten en een vanggewas telen als alle seinen daarvoor op groen staan. Niet omdat de overheid bepaalt dat een bepaalde actie voor of na een bepaalde datum moet gebeuren.”
Zoals?
“Neem de verplichte datum van 1 oktober om een vanggewas gezaaid te hebben op zand en lössgrond. Als de mais nog niet rijp is of de grond niet goed, dan moet je wachten. Dat geldt zeker ook voor de bemesting. Als je wilt bemesten móet er draagkracht zijn. Het land moet er klaar voor zijn. Er was eerder dit jaar sprake van om niet voor 1 april het maisland te mogen bemesten. Dat is niet werkbaar. Ook al omdat de tijdspanne tussen bemesten en zaaien dan te kort is om alle werk zorgvuldig uit te voeren. Cumela heeft de politiek benaderd om de datum te vervroegen. Dat is 15 maart geworden. Dat is al beter werkbaar, maar je werkt dan nog altijd op de kalender.”
Dus je zou eerder moeten bemesten?
“Niet altijd, maar op sommige gronden kan dat best. De mineralen die je dan in de grond brengt, spoelen echt niet weg hoor. En de mais heeft die ook hard nodig. Een gewas van 20 ton droge stof heeft 280 kilo stikstof nodig. Terwijl de bemestingsnorm nog maar 140 kilo werkzame stikstof is. Dan woon je de grond uit.”
Er is ruimte voor hogere gebruiksnormen
Toch is de nitraatuitspoeling nog te hoog?
“Dat is maar deels waar. Ik heb klanten waar peilbuizen staan van de overheid om het nitraat in het grondwater te meten. De norm is maximaal 50 milligram per liter. Hier zitten we rond de 19 milligram en het is dalende. Er is hier dus ruimte voor hogere gebruiksnormen. Er zijn ook gebieden waar de nitraatgehalten nog te hoog zijn. Bijvoorbeeld in Twente en in De Peel. Ook in deze veedichte gebieden rekent de overheid boeren vooral af op afgevoerde kilo’s fosfaat. Door mest te scheiden en de dikke fractie met veel fosfaat af te voeren klopt het op papier. De dunne fractie die op de bedrijven overblijft en in ruime mate op de lichte zandgrond uitgereden wordt maakt dat daar de nitraatgehalten niet zakken. Dat is het probleem.”
Wat is je voorstel?
“De overheid moet veel meer controleren op de bemestingsniveaus en handhaven op overtreding. Maak regionale bemestingsnormen. Dan kun je ook ruimte bieden in die gebieden waar het aantoonbaar kan. Nu gooit de overheid een deken van regelgeving over het hele land, terwijl maar in beperkte gebieden de nitraatnorm wordt overschreden. Het enige gebiedsgewijze verschil dat tot nog toe is gemaakt, komt terug in de derogatie, waar men op lichte zandgrond een lagere norm van 230 kilo stikstof uit dierlijke mest hanteert in plaats van de landelijke 250 kilo stikstof. Het zevende actieprogramma nitraatrichtlijn zou de verschillen tussen regio’s veel meer moeten duiden.”
Meer veehouders zien af van derogatie
Maar derogatie is voor veel boeren een uitkomst?
“Klopt, maar ik zie ook dat steeds meer veehouders afzien van derogatie. Ik schat in dat het onder mijn klanten inmiddels een kwart is. En dat zijn de grotere bedrijven. Het niet-derogatie-areaal is dus nog groter.”
Wat betekent dat voor de maisteelt?
“Dat aandeel neemt op die bedrijven toe. Maar de beweging naar meer eigen eiwit houdt dat deels tegen. Omdat men denkt dat mais weinig eiwit opbrengt, maar dat is niet helemaal terecht. Mais met 8% eiwit en een opbrengst van 20 ton droge stof brengt 1.600 kilo eiwit. Gras brengt met 18% en 12 ton droge stof 2.160 kilo eiwit. Dat verschil is dus niet zo groot.”
En andere gewassen als sorghum of voederbieten?
“Ik vind het prima dat veehouders dat proberen. Je moet doen wat bij je past. Maar in mijn optiek haalt sorghum het lang niet bij mais in zetmeel en droge stof. Voederbieten is een prima voer, maar de teelt is duur, want je moet veel spuiten. En de verwerking en bewaring is lastig. Wil je een bietenproduct voeren, bestel dan een paar vracht perspulp.”
En een verschuiving richting korrelmais of mks?
“Daar zie ik ook weinig toegevoegde waarde. In mks zit zo’n 1.200 VEM. Dat is maar 200 VEM meer dan in snijmais. We halen die waarde omdat we hoog stoppelen. Op zo’n 40 centimeter. De stoppel bevat amper voederwaarde, en zit vol met gronddeeltjes en schimmels. Dat wil je niet in je kuil. Voer moet schoon zijn. Dat geldt ook voor gras. Daarom werken we bij de grasoogst tegenwoordig met een bandhark. Je moet zorgen voor weinig grondvervuiling en dus een laag ruw as halen. Dat kan met deze machines.”
20 ton droge stof aan mais haal je ook niet zomaar?
“Wel als je het goed doet. Al mijn machines zijn uitgerust met gps en dataloggers. Op de hakselaar meten we opbrengst, zetmeel en droge stof. Daar maken we voor elk perceel en voor elke klant kaarten van. Dus we weten exact waar de opbrengst in een perceel minder is. Daar kan je wat aan doen. We nemen rondom zo’n plek in een ring bodemmonsters om het onderliggende probleem te vinden. En dat kan je dan aanpakken via bijvoorbeeld bekalking of bemesting. Daarom gebruiken we ook vloeibare meststoffen, om plaatsspecifiek te reguleren.”
Cumela koepelorganisatie voor loonwerk
Twan Gubbels is bestuurder in de sectie Agrarisch Loonwerk. Cumela noemt zichzelf de brancheorganisatie voor groen, grond en infra. Leden zijn actief in agrarisch loonwerk, meststoffendistributie en grondverzet en cultuurtechniek. De leden-organisatie behartigt de belangen van zo’n 3.000 leden in de drie genoemde sectoren en is het orgaan dat via lobby overlegt met de overheid over bijvoorbeeld voorstellen met betrekking tot aanpassing regelgeving. Het draagt bij aan een gezonde werkomgeving en ondersteunt innovaties. Ook overlegt de organisatie met bijvoorbeeld wegbeheerders in kader van veiligheid en bereikbaarheid. Met dit alles wil de organisatie een gelijk speelveld creëren voor alle leden.
Hoe pak je de gewasbescherming aan? In een voor opkomst bespuiting zet je de mais niet een week stil. Dat kan de opbrengst helpen stuwen?
“Wij spuiten ook wel Merlin voor opkomst, maar niet als het te droog is. Net als bij bemesting en grondbewerking, moet je acties uitvoeren als de tijd ervoor geschikt is. In de gewasbescherming betekent dat vroeg spuiten; in het tweede of derde bladstadium. Hierbij zorgt gps dat er geen overlap is doordat we de doppen per 25 centimeter kunnen afsluiten. Dan is de mais nog zo klein dat het amper middel opvangt. En dus wordt het ook niet teruggezet, terwijl het onkruid dan wel weg is. Voor de nakiemers mengen we Frontier bij. Dat werkt prima.”
Wat levert al die inspanning op?
“Ik durf te stellen dat mijn klanten gemiddeld 5 tot 10% meer opbrengst realiseren. Dat moet ook, want ik ben niet de goedkoopste loonwerker. Die positie moet je verdienen, waarmaken en ook het bewijs aanleveren. Dat kan ik via de opbrengstmetingen, maar boeren ervaren het ook zelf in de praktijk. Zo heb ik een klant die jaarlijks 13 hectare mais inkuilt. Vorig jaar was de opbrengst zo hoog dat hij 2 hectare moest verkopen. Het paste niet meer in zijn sleufsilo‘s. Een heel nieuwe situatie, die bewijst dat het beter kan als je de accenten op de juiste plek zet.”
Wat vind je van de beweging dat loonbedrijven de gehele ruwvoerteelt verzorgen voor de veehouder?
“Ik sta mijn klanten bij met advies, overleg over de aanpak van de ruwvoerteelt, dus gras én mais, maar uiteindelijk beslist de veehouder. Hij is en blijft verantwoordelijk voor zijn bedrijfsvoering. Als ik voor sommige klanten de ruwvoerteelt zou overnemen loop je toch het risico dat ik daar misschien net een stapje harder voor loop. En dat gaat ten koste van andere klanten. Dat kan niet. Ik wil voor elk bedrijf het beste loonbedrijf zijn, niet voor enkele.”
Medeauteur: Robert Bodde