Het is nog geen wet, of dwingende norm om melk te mogen leveren, maar hij hangt wel duidelijk ‘boven de markt’: de eis dat melkveebedrijven (meer) grondgebonden worden tussen nu en 2025. Kijk alvast waar je staat en welke aanpassingen je kunt doen. Kijk daarbij zowel naar het verbruik als de productie van eiwit.
Van de eiwitbehoefte moet in 2025 65% van eigen land moet komen, of aangekocht in de regio, binnen een straal van 20 kilometer. Die eis is opgesteld door de Commissie Grondgebondenheid. Die commissie was ingesteld door NZO en LTO om met een bindend advies over grondgebondenheid te komen. Het wordt de komende jaren in het kader van de Duurzame zuivelketen in beleid omgezet.
In het voorstel van de commissie mogen veehouders (driejarige) buurtcontracten afsluiten met collega’s in een straal van 20 kilometer om aan de norm te voldoen, mits de veehouder minimaal 50% van het nodige ruwvoer van eigen grond haalt. Volgens de commissie voldeed in 2017 zo’n 60% van de bedrijven al aan de norm en zouden vooral de intensievere bedrijven aanpassingen moeten doen.
Veel bedrijven voldoen (nog) niet
Eerste cijfers van grote aantallen melkveebedrijven wijzen uit dat minder bedrijven de norm halen. Een analyse van WUR van 400 deelnemende bedrijven in Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Overijssel laat zien dat 26% van deze bedrijven voldoet aan de 65% eis met alleen eigen teelt en 53% als aankoop van ruwvoer binnen 20 kilometer meetelt. PPP Agro meldt dat van 1.000 bedrijven in West- en Midden Nederland 60% de norm haalde. Het gaat om gemiddelden van drie jaren, 2015 tot en met 2017. Worden de cijfers straks opnieuw berekend met het droogtejaar 2018 erbij, dan gaat dit naar schatting zeker 10 tot 15% omlaag.
Bedrijven tot 15.000 kilo melk per hectare kunnen aan de norm voldoen. Het omslagpunt ligt bij 17.500 tot 20.000 kilo melk. Daarboven zijn meer aanpassingen en inspanning nodig. Bedrijven tussen 15.000 en 20.000 kilo melk hebben soms 80% eiwit van eigen grond, andere maar 50%. “Dat er grote verschillen zijn in eenzelfde intensiteitsklasse betekent dat er op veel bedrijven nog volop aanpassingen mogelijk zijn om de norm te halen”, zegt onderzoeker Gerjan Hilhorst van Wageningen UR, die ook verbonden is aan proefbedrijf De Marke. “Het management van de veehouder is hier een grote factor in.” Veehouders waar de KringloopWijzer is ingevuld, kunnen op het dashboard aflezen hoe ze ervoor staan met hun percentage eiwit van eigen land.
Ruw eiwit in rantsoen omlaag
Hilhorst wijst erop dat de berekening van het percentage een breuk is en dus een noemer en een teller heeft: de noemer is het eigen eiwitverbruik uit ruwvoer, krachtvoer en bijproducten over een heel jaar. In de teller staat de productie van eigen land, ofwel wat er aan ruwvoer onder het afdekkleed komt, en aankoop uit de nabije regio. “Kijk niet als eerste naar meer eiwitproductie, maar zoek het in hoeveel je gebruikt”, zegt Hilhorst. “Vaak kan het RE-gehalte in het rantsoen nog omlaag door scherper op de norm te voeren. Minder krachtvoer en bijproducten. Daar zit op de meeste bedrijven de eerste winst.” Een andere knop om aan te draaien voor lager eiwitgebruik is het aandeel jongvee.
Als in de noemer (dus onder de streep van de breuk) de eerste winst is gehaald, valt het percentage eiwit van eigen land verder te verbeteren door aan de ruwvoerproductie te sleutelen. Met goed beleid voor grasland en inkuilen is veel te halen, zegt Hilhorst. Adviseur Barend Meerkerk van PPP Agro-Advies wijst concreet op het maaibeleid in de eerste en tweede snede. “Streef naar 3.500 tot 4.000 kilo droge stof, dan zit het gras langer in het stadium met veel blad en groeit. Bovendien heb je dan gunstigere RE-gehaltes in de kuil wat weer helpt voor een lagere ammoniakemissie en betere N-benutting. Vaak wordt er bij mooi weer te veel in één keer gemaaid met te lage opbrengsten en hoge ruw-eiwitgehalten.”
Benutting opschroeven
Beide deskundigen noemen de benutting van het eigen eiwit. Bedrijven met enkel gras en krachtvoer kunnen de benutting van graseiwit verbeteren met een aandeel mais in het rantsoen of een ruw eiwitgehalte in het krachtvoer wat royaal onder de 150 gram ruw eiwit blijft (met veel pulp, mais en graan erin, bijvoorbeeld).
Met weidegang is de ruwvoerproductie iets lager dan bij summerfeeding, maar ligt de benutting juist weer hoger omdat veel gras rechtstreeks in melk wordt omgezet. Dat gaat niet altijd goed. “Koeien zonder goed plan weidegang of alleen uitloop geven, helpt de verkeerde kant uit”, zegt Hilhorst. “Werk je met een passend systeem en een planning dan is de grasproductie goed en wordt het weidegras benut. Je kunt dan flink besparen op (eiwit)krachtvoer. ”
Zomerstalvoedering staat daar sowieso om bekend: de koeien nemen het gras goed op en de krachtvoergift gaat vlot met een of twee kilo omlaag. “En dat is nou een interessant verschil met weidegang”, zegt Hilhorst. “Van goed gras in de wei vreten koeien echt net zoveel op als bij zomerstalvoedering. Veehouders hebben moeite om de krachtvoergift daarbij aan te passen. Gaan ze zich meer verdiepen in de werkelijke grasopname, dan hebben ze meer gevoel bij de cijfers en gaan ze dat wel doen. Dat zie je terug in de cijfers van eiwitproductie en benutting.”
Gras/klaver maaiweide
Pas in laatste instantie noemen Hilhorst en Meerkerk het zelf telen van eiwitgewassen. Het klinkt wel mooi: zelf aan de slag met winterveldbonen, lenterogge na de mais, of zelfs soja. Maar het goed telen van die gewassen is meer weggelegd voor akkerbouwers. Derogatie maakt het onaantrekkelijk voor melkveehouders. Eiwitgewassen vallen binnen de 20%-norm en gaan ten koste van het areaal mais. “En bij de opbrengsten die nu gehaald worden, lever je met die gewassen veel te veel in op opbrengst”, zegt Hilhorst.
Gebruik maken van gras/witte klaver op weidepercelen en gras met rode klaver voor maaipercelen is wel een kansrijke optie om de eigen eiwitproductie een boost te geven. Op percelen verder van huis past gras/rode klaver als vier à vijfjarig grasland en levert dan zowel een ton extra drogestofopbrengst als 10-20% meer eiwitopbrengst.
Vooral het seizoen 2018 maakt in één klap duidelijk dat er haken en ogen kleven aan invoering van de norm 65% eiwit van eigen land. Meerkerk heeft veel klanten in het rivierengebied. “We rekenen nu die KringloopWijzers uit. Door de droogte kwam er hooguit 7.500 kilo droge stof van een hectare gras en daardoor zie je het percentage eiwit van eigen land 15 tot 20% lager uitvallen dan een jaar eerder. Zelfs bedrijven met 13.000 kilo melk per hectare halen de norm niet.” Meerkerk zegt dan ook ‘nieuwsgierig’ te zijn hoe de zuivel verder met het kengetal om wil gaan. “Is dit wel het ideale instrument om grondgebondenheid mee te stimuleren? En hoe gaat dat dan als je driejarig gemiddelde op 63% uitkomt? En wie gaat het halen van de norm dan afdwingen en hoe? Veel is nog onduidelijk daarover, maar als veehouder kun je nu wel kijken waar je staat en alvast bedenken welke aanpassingen je wilt doen.”
‘De norm is te hoog’
“Ik denk dat de commissie te veel uitging van gunstige jaren voor de grasgroei, toen ze de norm vaststelden op 65% eiwit van eigen land”, zegt Frans Versteegh. Hij boert met zijn vader Ben in Waverveen (Utr.). Afgelopen jaar haalden ze 50% van het benodigde eiwit van eigen land, terwijl dat in de groeizame seizoenen, met voorraadtoename, 2016 en 2017 nog respectievelijk 61 en 63% was. Het gemiddelde is 58%.
Vof Versteegh melkt 250 koeien en heeft 120 hectare grasland. 35 hectare is veengrond en de rest is lage klei. Met een melkproductie van om en bij de 17.000 kilo melk per hectare valt het bedrijf in de categorie die de norm van 65% met kleine aanpassingen kan halen. Frans Versteegh: “Het grassenbestand op deze gronden is moeilijk op een goed niveau te houden. In het voorjaar halen we nog net de 900 VEM, maar latere snedes zitten rondom en onder 800 VEM. Met die kwaliteit kuilen is het veel moeilijker om het eiwit voldoende te benutten.” Dat is ook terug te zien in het krachtvoergebruik. Gemiddeld krijgen de koeien 20 à 25 kg brok per 100 kilo melk en met meel en bijproducten als aardappelstoomschillen en cigarant komt daar omgerekend 15 kilo bij.
Om het aandeel eiwit van eigen land te verhogen, zoekt Versteegh het in verbetering van het grassenbestand. “We hebben daarvoor meer VEM in de kuil nodig. Ik denk erover om jaarlijks tien hectare opnieuw in te zaaien.” Een andere optie is het pakket natuurbeheer met uitgestelde maaidatum op acht hectare opgeven om meer eiwit van eigen land te halen. “Zo gaat de norm ten koste van werken aan biodiversiteit. Dat kan niet de bedoeling zijn.”
Versteegh vindt een norm voor grondgebondenheid overbodig, omdat er al een wet grondgebondenheid is. “De commissie had beter een sectorbreed gedragen voorstel kunnen maken door richting 2025 te gaan sturen op werkplezier.”