Doorgaan naar artikel

‘Grasland is een black box voor veehouders’

Barenbrug investeert jaarlijks zo’n €10 miljoen in R&D. Genomics gaat de traditionele veredeling vervangen. Ook werkt het bedrijf aan realtime informatie over de grasgroei per perceel, wat benchmarking bij veehouders mogelijk maakt.

Graszadenleverancier Barenbrug is actief in twee heel verschillende markten. Het familiebedrijf zet wereldwijd voor ongeveer €200 miljoen weidemengsels af bij melk- en vleesveehouders, €175 miljoen omzet komt uit gazon- en sportveldgrassen. “Mensen zijn bereid daar veel geld voor te betalen, want kwaliteit is enorm belangrijk. In de veehouderij praat je juist over een bedrijfsinput. De eindgebruikers zijn alleen bereid meer te betalen als je een product hebt dat financieel duidelijk voordeel biedt”, schetst bestuursvoorzitter John Thijssen het speelveld.

Zijn uw marges dan ook verschillend? Een pond gazonzaad kost meer dan een kilo weidemengsel.

“Nee, we verdienen in beide sectoren ongeveer evenveel. De marges op gazonzaad bij de retail liggen hoger dan die op weidemengsels in de agrarische tussenhandel, ook de logistieke kosten liggen daar nogal wat hoger.”

Hebben die twee takken in de verdeling nog met elkaar te maken?

“De twee veredelingsprogramma’s en de zaadproductie lopen deels parallel. Engels raaigras wordt zowel voor de voederwinning als voor gazons gebruikt. De veredelaars zitten op dezelfde locatie en wisselen veel kennis uit. Voor gazons is het zoeken naar de fijnste bladeren, de minst hard groeiende en juist horizontaal groeiende typen. De veehouder wil juist de hoogste productie, verteerbaarheid en andere economisch belangrijke eigenschappen. Het is alleen zaak om de productievelden ver genoeg uit elkaar te hebben, anders krijg je vermenging. Ook in de fabriek is scheiding troef. Af fabriek gaat het zaad op pallets richting de veehouderij, in kleinverpakking naar het recreatief gebruik.”

Hoe groot is Barenbrug op wereldschaal?

“We zijn veruit de grootste leverancier in Nederland en wereldwijd de tweede marktpartij. Het Deense DLF heeft ongeveer een kwart van de wereldmarkt, wij bijna 15%. Daarna komt het Duitse DSV met minder dan 10%. Vervolgens heel veel behoorlijk kleinere bedrijven in Frankrijk, de VS en Canada die alleen voor regionale markt produceren. De markt is de laatste tien jaar duidelijk aan het consolideren. Dat zal nog wel even doorzetten, met name in Noord-Amerika.”

Wat is daarvoor de driver?

“De benodigde investeringen in R&D. Bij het traditionele veredelen zoek je de planten die het best onder bepaalde omstandigheden presteren. Die kruis je met elkaar en dan kijk je hoe ze het in een regio doen. Met de nieuwe genomics-technologiën kijk je naar het DNA, net als in de rundveefokkerij. Wij lopen op de veeveredeling een jaar of zes achter.

‘Zodra je de eerste zak gemodificeerd graszaad strooit, kun je nooit meer terug’

Genomics had lange tijd een te hoge kostprijs voor ons type business door onze lagere marges. Nadat het in de groentezadenwereld opgang maakte, is onze sector er ook zwaar op in gaan zetten. Als je in genomics aan wilt blijven haken, dan moet je gewoon groot zijn. Als lokale speler kun je alleen maar blijven selecteren en telen voor de lokale markt.”

Bij rundvee is inteelt een probleem geworden na de introductie van genomics.

“Bij koeien praat je over individuen en zuivere lijnen, bij gras over families. Nog wel, want we zijn ook bezig met de holy grail: hybrideteelt in gras. Daarvoor moet je de vaders en moeders separeren of mannelijk steriele planten telen. Dan kun je hybrides maken. We zoeken naar middelen om daar te komen.”

Waarom is dat de lonkende pot met goud?

“We zien in proeven 18 tot 20% hogere drogestofopbrengst van hybridegrassen dan van de gangbare grassen. Dat is de moeite waard om na te streven, om in te investeren. Als het maar een procent of vijf extra zou zijn, is het niet meer de moeite waard.”

Hoeveel investeert u in R&D?

“Tussen de €9 en 10 miljoen per jaar, waarvan ongeveer €1 miljoen in dit soort strategische research die nog niet-direct gerelateerd is aan de productie van marktbare rassen.”

Hoe ver bent u daar nu mee?

“We werken nu een jaar of zes op drie sporen: de traditionele teelt en selectie; genomics; en hybrides. We hadden de hoogste verwachting van de hybrides, maar we zien nu dat genomics een meer bewezen technologie is, een betrouwbaarder voorspeller en ook nog eens relatief makkelijker toe te passen. Als blijkt dat we volledig op genomics kunnen vertrouwen, kunnen we de traditionele veredeling af gaan bouwen, zeg de komende twee jaar. Daarmee verlagen we ook de R&D- kosten, want nu doen we nog allebei.”

U noemt een grote stap: 20% verbetering ineens. Hoe groot is nu de jaarlijkse progressie dan?

“Op onze proefvelden verbetert de drogestofproductie met 1 tot 1,5% per jaar. Dat klinkt niet spectaculair, maar het is wel een kwart extra opbrengst in vijftien jaar tijd.”

Proefvelden zijn geen praktijk. Wat merkt de boer ervan?

“Daarmee raak je aan een heel belangrijk onderwerp: hoeveel gras produceert een hectare grasland in Nederland? Wisten we dat maar precies. Wij besteden miljoenen aan R&D om betere genetica te vinden. Dat is niet alleen droge stof maar ook verteerbaarheid, ziekteresistentie, noem maar op. Maar de eindgebruiker meldt dat hij het eigenlijk niet ziet. Die 1,5% verbetering kan ik ook niet zien in het veld, dus dat is heel lastig verkopen. Die eindgebruiker meldt alleen maar als iets mislukt, als het gras niet opkomt of onder de roest loopt na twee jaar. Of als het uitwintert, wat dan ook.”

Hoe wil je die boer dan overtuigen?

“Meten, is weten, is bewijzen. Daarom zetten we nu in op technologie. Daarmee kunnen we die vooruitgang hard maken. En we kunnen de veehouder ermee helpen, tonen hoeveel gras er nu werkelijk groeit; van dag tot dag, week tot week, maand tot maand en op jaarbasis. Hij kan dan zijn gras nog beter managen. Want staat er nu 3, 3,5 of 4 ton op het land? Moeten de koeien erin of kun je beter maaien? Dit jaar wist iedereen half mei wel dat er veel gras stond, maar hoeveel er nu precies stond, wist eigenlijk niemand. Die kennis willen we wereldwijd bieden. Dat kan niet met plaatmeters, dat is veel te arbeidsintensief. Ook niet met drones, een boer is geen piloot en je wil realtime informatie.”

Waar ga je mee komen dan?

“We zijn in contact gekomen met FarmMote, een Nieuw-Zeelandse start-up. Die meet met een digitale stok de hoogte van het gewas in een straal van 6 meter. Met een aantal van die sensoren in combinatie met satellietdata over de verzadiging van bladgroencellen, kun je met 85-90% betrouwbaarheid de grasopbrengst voorspellen, zeg tot op 150 kilo droge stof per hectare.

‘We investeren tussen €9 en 10 miljoen per jaar in R&D’

We hebben de afgelopen jaren de eerste testen gedaan, dit jaar testen we grootschalig in Nederland, Nieuw-Zeeland en Frankrijk. We verwachten er in 2025 echt de markt mee op te gaan. Het is een arbeidsarm en betrouwbaar systeem.”

Wat gaat dat kosten?

“We koersen op €5 per hectare per maand gedurende het groeiseizoen. In de winter hoef je niet te meten, dus dan kom je rond de €40 per hectare per jaar uit voor het gemiddelde bedrijf voor de hardware en software.”

Verdient de veehouder die kosten terug?

“Wat levert goed graslandmanagement op? Je kunt jezelf helemaal rijk rekenen. Maar zowel 10 als 15 ton droge stof zijn reële getallen. Het verschil is wel €1.000 opbrengst per hectare per jaar. Als je kunt benchmarken in je eigen regio, bijna van perceel tot perceel, dan levert dat veel op. Als je een veehouder nu vraagt hoe hij het doet ten opzichte van zijn buurman, inclusief de inputs? Dan blijft het heel, heel stil. Die kennis is er gewoon niet bij de veehouders. We zijn dan wel met ons allen trots op ons hoge kennisniveau, maar voor de veehouder is grasland nog steeds een black box. Dat willen we veranderen met data. Het ontwikkelen van zulke technologie gaat het beste in Nederland vanwege de intensiviteit, kennis en kunde die we hier hebben. Daarna kun je het bijvoorbeeld ook toepassen in bijvoorbeeld Polen, een zich enorm ontwikkelend land. De grasrassen daar zijn enigszins anders, maar de technologie kun je toepassen. Hetzelfde geldt voor de VS en Nieuw-Zeeland.”

Ontwikkelen jullie grasrassen of -families voor regio’s?

“Meestal zijn de weersomstandigheden daarvoor te verschillend. We zijn van oudsher gefocust op het beste Engels raaigras, maar we zijn op onze eigen proefvelden positief verrast over brede mengsels met weegbree, rietzwenk en cichorei. Je denkt dat het ten koste gaat van opbrengst en kwaliteit, maar er zijn verbazingwekkend goede combinaties die het veel langer volhouden, met name ook onder droge omstandigheden.”

Waardoor zijn er dan zulke goede resultaten?

“Waarschijnlijk door compensatie van elkaars tekortkomingen. Er gebeurt van alles in de grond onder de grasmat. We weten nog steeds niet precies wat daar allemaal gebeurt. Het wortelstelsel van de ene grassoort heeft een andere interactie met de grond en grondleven dan dat van andere soorten. Daardoor komen bepaalde stoffen beschikbaar voor de plant. De soorten microbiologische flora op de worteltjes van Engels raaigras hebben bijvoorbeeld een heel andere samenstelling dan die welke leven op de cichoreiwortels of op de weegbreewortels. Wij hebben die soorten allemaal uit elkaar getrokken om het maximale eruit te halen onder specifieke condities. Terwijl ze elkaar dus juist wel degelijk positief beïnvloeden. Onderzoek daarnaar loopt.”

Als je nu een zak zaaizaad van 25 jaar geleden zou pakken? Wat merkt de boer dan?

“Dat geeft een lagere drogestofopbrengst en meer roest, beter gezegd: minder ziekteresistentie. Eerlijkheidshalve moet ik ook zeggen dat dat oude gras wellicht wel persistenter zal zijn, waarschijnlijk langer meegaat zonder herinzaai. Die hogere productie komt toch uit de lengte of uit de breedte ergens vandaan.

Past u gentechnieken toe?

“Zodra je de eerste zak gemodificeerd graszaad strooit, kun je nooit meer terug. Dan zit het in de natuur. Alleen al daarom moeten wij daar heel voorzichtig mee zijn. Er zijn verschillende smaken gentechniek. De meest vergaande is inbrengen van vreemde genen in een soort. Dat doen we nergens en bij ons weten doet niemand in deze business dat. Wat we wel doen, is Crispr-Cas, het in- of uitschakelen van genen. Zaad dat daarvan komt, kunnen we in Europa nog niet verkopen. Het lijkt langzaamaan wel mogelijk te worden. In de VS en Australië zijn we daar in research en op proefvelden mee bezig. We zijn enthousiast over deze techniek, omdat je heel gericht bezig kunt zijn. Als je ziet dat een specifieke genen-sequence (basen-volgorde; red.) bijvoorbeeld resistentie biedt tegen een bepaalde roest in Zuid-Nederland, dan kun je relatief snelle stappen zetten.”

Blijft Barenbrug Nederlands?

“Het is een familiebedrijf waar de vijfde generatie zich aandient. We hebben hier de kennis en infrastructuur en kunnen die op heel veel vlakken blijven ontwikkelen. De kennis die we in Wolfheze opdoen, kunnen we bijvoorbeeld ook in Brazilië met tropische grassen toepassen. Daar hoef je geen Braziliaans bedrijf voor te worden, je hebt wel Braziliaanse mensen nodig om te weten wat die Braziliaanse veehouder wil en om het daar aan de man te brengen. Nederland is een heel interessante markt, doordat de eindgebruiker heel hoge eisen stelt rondom productie en efficiëntie. We zitten hier niet uit nostalgie gevestigd, maar omdat je in Nederland succesvol wilt zijn, omdat je hier dingen leert die je elders kunt toepassen. We blijven daarom in Nederland gevestigd ondanks dat de focus qua groei veel meer in het buitenland ligt.”

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin