Omzet en aanwas levert een substantiële bijdrage aan de verdiensten op melkveebedrijven. Verschillen tussen bedrijven zijn echter groot. Niet alleen de verkopen maken het verschil, ook de aankopen van vee zijn bepalend.
Omzet en aanwas levert op melkveebedrijven een substantiële bijdrage aan de inkomsten; op traditionele bedrijven is het na het melkgeld de belangrijkste post. De verschillen zijn echter groot; tussen de categorie met de hoogste en laagste omzet en aanwas per koe zit een verschil van bijna € 5,50 per 100 kilo melk, blijkt uit cijfers van Flynth. Voor een bedrijf met een miljoen kilo melk dus een verschil van zo’n € 55.000 per jaar.
De post omzet en aanwas bestaat – logischerwijs – uit twee componenten: omzet is de opbrengst van kalveren en koeien minus de aankoopkosten van vee. Dat deel is direct voelbaar in de portemonnee. Aanwas is de jaarlijkse waardevermeerdering (of -vermindering) van de veestapel als gevolg van mutaties in het aantal stuks jongvee en melkkoeien. Dat wordt berekend op basis van de jaarlijks door de fiscus vastgestelde landbouwnormen. Bedrijven met een stabiele aanfok en veestapel hebben in theorie een aanwas van nul. Dat aanwas in de resultaten toch vaak positief is, komt door de jaarlijkse groei van de veestapel en/of aanpassingen van de landbouwnormen.
Vervangingspercentage
In de praktijk is er soms discussie over de optimale omzet en aanwas. Dat zit met name vast op het vervangingspercentage; hoe lager de vervanging, hoe minder vee nodig is en hoe lager de opfokkosten. Er worden in dat geval minder koeien maar meer kalveren verkocht. Dat pakt goed uit voor de jongveebezetting en daaruit voortvloeiende opfokkosten en benutting van de fosfaatruimte. Om die reden wordt een lage omzet en aanwas soms als voordelig genoemd. De vraag is in hoeverre dat klopt.
Om de verschillen tussen bedrijven en de impact van omzet en aanwas op de bedrijfsresultaten in beeld te brengen, heeft Rinus Wientjens, bedrijfsadviseur melkveehouderij bij Flynth, een analyse gemaakt van de klantgegevens van 2016 tot en met 2019. Daarbij zijn de bedrijven ingedeeld in vijf categorieën omzet en aanwas per koe. Bij de klasse met de laagste omzet en aanwas is deze negatief (€ 0 tot – € 400). Verder zijn klassen gemaakt van € 0 tot € 100, € 100 tot € 200, € 200 tot € 300 en meer dan € 300 aan omzet en aanwas per koe.
Daarbij wel een kanttekening dat dit precies de periode is waarin fosfaatreductie invloed kreeg op de resultaten, met op veel bedrijven gevolgen voor de uitstoot van vee en leeftijdsopbouw van de melkveestapel. Om binnen het fosfaatquotum maximaal te melken, koos een deel van de veehouders voor geheel of gedeeltelijke afstoot van jongvee.
Hoge prijs beuren
Om met een antwoord op de meest prangende vraag te beginnen: bedrijven met de laagste omzet en aanwas realiseren een hogere kritieke melkprijs en lagere marge dan bedrijven met de hoogste omzet en aanwas. Dat is in de cijfers van 2019 zo, maar ook bij de resultaten van de andere jaren. In 2019 is het verschil in marge € 5,65 per 100 kilo melk. Ook de jaren ervoor liggen de verschillen tussen de twee categorieën op dat niveau.
De bedrijven met een hoge omzet en aanwas beuren een hogere prijs voor koeien en kalveren, waarschijnlijk door meer gebruik van kruislingstieren. Daar komt bij dat ze meer dieren te verkopen hebben als het gevolg van meer geboortes (betere vruchtbaarheid) en minder uitval (zie tabel 1).
Het percentage vervanging ligt op bedrijven met een hoge omzet en aanwas 4 procentpunten lager dan op bedrijven met een lage omzet en aanwas. Opvallend ligt het percentage insteek bij de lage omzet en aanwas-bedrijven hoger dan bij de andere klassen. Deze bedrijven kopen vaker dieren die hebben afgekalfd of oudere koeien aan als gevolg van te weinig jongvee.
Bedrijven met een lage omzet en aanwas doen het op een aantal fronten beter. Zo hebben ze meer melk per kilo fosfaat, wat te danken is aan een kleiner aandeel jongvee. Meer hierover in het kader op pagina …. Deze bedrijven gebruiken wat minder krachtvoer waardoor de voerkosten per koe en kilo melk lager zijn. Dankzij de lagere jongveebezetting zijn ook de veekosten, opfok door derden en mestafzet gunstiger. Ondanks deze lagere kosten slagen ze er dus niet in om dat voordeel tot onder de streep vast te houden.
Afhankelijk van markt
Kijkend naar alleen omzet en aanwas, dan ligt dit kengetal bij bedrijven uit de laagste categorie over de jaren heen tussen de – € 1,01 tot – € 1,42 per 100 kilo melk. Bij de hoogste categorie bedrijven is dat € 4,07 tot € 4,25. Het blijft gemiddeld vrij stabiel met slechts een beperkte beweging (zie grafiek).
Uitgesplitst naar de omzet en de aanwas, heeft de laagste groep wel bovengemiddelde verkopen, mede omdat bijna elk kalf wordt verkocht. Het is niet duidelijk of er ook meer kruislingdieren bijzitten. Waarschijnlijk wel, maar er kunnen ook halve Jerseys tussen zitten die de gemiddelde opbrengstprijs weer drukken.
Wat vooral opvalt is het hogere kostenniveau voor aankoop van dieren bij de lage omzet en aanwas-groep. Doordat deze bedrijven meer afhankelijk zijn van de markt, tikken de hogere aankoopprijzen voor gebruiksvee hard in de cijfers door. Het zijn dus vooral de hoogte van de aankopen die maken dat deze bedrijven zo’n lage omzet en aanwas realiseren. Scherp zijn op de hoeveelheid aanwezig jongvee is volgens Wientjens goed, maar té weinig jongvee pakt in deze analyse dus beduidend duurder uit.
Het onderdeel ‘aanwas’ bevindt zich bij de categorie bedrijven met laagste omzet en aanwas met € 1,34 per 100 kilo op het hoogste niveau van alle categorieën. Alle andere jaren is die juist het laagste, wat ook wel de verwachting is. Wientjens zoekt de verklaring in het gegeven dat bedrijven zonder jongvee dure vaarzen of koeien kopen. Deze komen tegen aankoopwaarde op de balans, waardoor de berekende aanwas (waarde eindbalans minus waarde beginbalans) relatief groot is. Deze hogere post wordt binnen het kengetal omzet en aanwas wel gecompenseerd door de hogere aankoopkosten van vee. Ook kan wat ruis ontstaan doordat voor 2019 nog niet alle type bedrijven evenredig zijn verwerkt in de jaarcijfers. De grote lijnen zijn volgens Wientjens echter helder.
Werk aan hogere omzet en aanwas
Melkveehouders kunnen op verschillende manieren werken aan verhoging van de post ‘omzet en aanwas’. Het begint altijd met inzicht in de eigen situatie en de verschillen met collega-bedrijven.
* Verbeter de vruchtbaarheid van de koeien en daarmee het aantal geboren kalveren. Analyseer de verschillen met andere bedrijven. Overleg met dierenarts en/of andere adviseurs over de beste aanpak.
*Werk aan een lagere uitval van kalveren en koeien. Een goede algemene gezondheid en weerstand zijn belangrijk, wat begint met een correcte biestvoorziening. Voorkom fouten in de huisvesting en het klimaat.
* Bepaal de optimale vervanging van koeien door jongvee. Neem het uitbesteden van de opfok daarin mee om optimaal van de fosfaatruimte gebruik te maken.
* Bekijk de mogelijkheden van gesekst sperma en/of kruisen met een vleesveeras op een deel van de veestapel.
* Bespreek de kwaliteit van de af te voeren kalveren en koeien met de afnemers en adviseurs en bepaal wat nodig is om een hogere prijs te krijgen.
Melk per kilo fosfaat heeft optimum
Een opvallend aspect uit de analyse is het kengetal kilo melk per kilo fosfaat. Bij bedrijven met de hoogste omzet en aanwas is dat 171 kilo melk per kilo fosfaat tegenover 189 bij de bedrijven met de laatste omzet en aanwas. Het saldo per 100 kilo melk én per kilo fosfaat is echter op de bedrijven met de hoogste omzet en aanwas een stuk hoger. Volgens Rinus Wientjens van Flynth geeft het aan dat kilo melk per kilo fosfaat niet perse zo hoog mogelijk moet zijn, maar juist het optimum bijdraagt aan het hoogste saldo op bedrijfsniveau.