‘Voor mest en rust in bouwplan samenwerken met veehouder’
Akkerbouwer Marc van der Bol heeft nu nog rundveemest van eigen bedrijf. Als die er niet meer is, wil hij graag samenwerken met een melkveehouder, omdat hij niet zonder dierlijke mest wil. Ook ziet hij voordelen in grondruil om meer rust te brengen in het bouwplan.
Samenwerken met een veehouder is akkerbouwer Marc van der Bol (30) in het West-Brabantse Moerstraten niet vreemd. Sterker nog, het is onderdeel van zijn bedrijf.Marc boert in maatschap met zijn vader die tot voor enkele jaren melkveehouder was. De melkkoeien zijn vervangen door vleesvee, overwegend Belgisch Blauwe-kruislingen. Omdat hij zelf meer voelt voor akkerbouw dan voor veehouderij, is Van der Bol bezig om zich te specialiseren in akkerbouw. Hij verwacht dat de veehouderijtak van het bedrijf op termijn zal eindigen.
De jonge akkerbouwer werkt samen met een collega-akkerbouwer in het nabijgelegen Lepelstraat. “De samenwerking richt zich op het gezamenlijk gebruik van machines, maar is ook bedoeld om kennis uit te wisselen”, vertelt Van der Bol.
Naast gras en mais voor het rundvee verbouwt hij momenteel plantuien, frietaardappelen en suikerbieten. Doordat hij niet alleen akkerbouwer is, maar ook rundveehouder, kent Van der Bol als geen anderen de voordelen die veehouderij voor akkerbouw kan hebben. “De beschikbaarheid van dierlijke mest is zeer waardevol voor een akkerbouwer. Zeker voor telers, zoals wij, die op zandgrond boeren. Dierlijke mest kan helpen om het percentage organische stof in de bodem op peil te houden. Ook is dierlijke mest heel geschikt als eerste mestgift in het voorjaar. Het risico op uitspoeling is kleiner dan bij gebruik van kunstmest.”
Als het zover komt dat hij binnen zijn eigen bedrijf geen rundveemest meer produceert, staat Van der Bol open voor een samenwerking met een rundveehouder in de buurt. “Niet alleen om mest af te nemen, maar ook om grond te ruilen. Als akkerbouwer loop je snel tegen beperkingen aan. Voor plantuien geldt bijvoorbeeld een vruchtwisseling van een op zes. Als je ook percelen van een ander kunt benutten, kun je een groter oppervlakte hoogsalderende gewassen telen.”
Van der Bol tekent aan dat allerlei regelgeving de samenwerking tussen akkerbouwers en veehouders er niet makkelijker op maakt. “Denk aan het mestbeleid, het Activiteitenbesluit, en ook kwaliteitssystemen. Voor je het weet, raak je verzeild in een spinnenweb van regels. Om het niet te complex te maken, lijkt het me beter om te streven naar samenwerking met slechts één veehouder als ik daar aan toe ben.”
De akkerbouwer verwacht dat het hem wel zal lukken om een veehouder voor zo’n samenwerking te vinden. “Hier in West-Brabant is sprake van een mooie mix tussen bedrijven met plantaardige teelten en veehouderij.”
‘Eigenlijk niets nieuws onder de zon bij samenwerking met veehouder’
Met zijn bedrijf richt Erik Snijders in Meddo (Gld.) zich vooral op de teelt van aardappelen. Om dat mogelijk te maken, huurt en ruilt Snijders op grote schaal grond van en met melkveehouders. Dat is een kwestie van geven en nemen, ervaart Snijders. ‘Zowel de melkveehouder als wij moeten voordelen van de samenwerking zien.’
Akkerbouwer Erik Snijders in Winterswijk-Meddo (Gld.) doet het al sinds jaar en dag: samenwerken met veehouders. “Momenteel is er veel te doen over samenwerking tussen akkerbouwers en veehouders”, vertelt Snijders. “Zelf doe ik ook mee aan een project waarin we verkennen hoe veehouders en akkerbouwers tot een gezamenlijk bouwplan kunnen komen. Maar samenwerken op zich, is voor mij de gewoonste zaak van de wereld. We doen het al jaren.”
Met zijn bedrijfsopzet ontkomt Snijders ook niet aan samenwerking met andere grondeigenaren. “Sinds het ontstaan van ons bedrijf in 1975 zijn we ons steeds meer gaan specialiseren in de aardappelteelt. Momenteel gaat het om ruim 300 hectare aardappelen. Voor een groot deel is dat pootgoedteelt, maar we verbouwen ook consumptie- en zetmeelaardappelen. Om vruchtwisseling mogelijk te maken, hebben we steeds weer andere grond nodig. En dat realiseren we door grond te huren van en ruilen met overwegend melkveehouders, vooral hier in de Achterhoek. Ons belang van samenwerking met veehouders is de beschikbaarheid van schone grond”, stelt Snijders. “Veehouders hebben andere belangen. Vooral de beschikbaarheid van extra hectares die ze kunnen benutten als mestruimte vinden ze interessant.”
In de regio waar Snijders boert, de Achterhoek, is hij als akkerbouwer in de minderheid. De meeste grond is in gebruik bij veehouders. Je zou zeggen: keus genoeg voor hem als akkerbouwer om veehouders voor samenwerkingen te vinden. Zeker nu het overheidsbeleid veehouders lijkt te stimuleren om samen te werken met akkerbouwers. Ondernemer Snijder signaleert echter dat het de laatste jaren juist lastiger wordt om melkveehouders te vinden waarmee hij kan samenwerken. “Ik zie dat veel melkveehouders stoppen. Dat zijn niet alleen kleine melkveebedrijven, maar ook grotere. Daardoor verschuift de balans akkerbouw-veehouderij in deze regio richting akkerbouw.”
Om zijn uitgangspositie te verbeteren, investeerde Snijders de afgelopen jaren behoorlijk in grond. “Dat maakt ons minder kwetsbaar, en bovendien hebben we daarmee meer te bieden aan melkveehouders die mogelijk grond willen ruilen.”
In het project over samenwerking akkerbouw-veehouderij ervaart Snijders dat het niet meevalt om tot een gezamenlijk bouwplan te komen. “Er zijn vele factoren die een van tevoren bedacht bouwplan kunnen verstoren. Dat speelt vooral aan de kant van de veehouder. Denk bijvoorbeeld aan een fenomeen als langdurige droogte. Dat kan ertoe leiden dat een veehouder andere graslandpercelen op de kop wil zetten dan hij eerst van plan was.”
Snijders merkt dat veel melkveehouders worstelen met het wegvallen van de derogatie. Zelf ziet hij vooral de pluspunten ervan. “Veehouders die meedoen met derogatie hebben te maken met de 80/20-verhouding tussen gras en mais. In de praktijk benutten ze vaak dezelfde percelen voor de teelt van gras en mais. Wegvallen van derogatie kan betekenen dat ik meer kans maak om een keer aardappelen te telen op percelen die melkveehouders tot nu toe altijd buiten ruilafspraken hielden.”
Voor Snijders is samenwerken met melkveehouders een kwestie van geven en nemen. “We moeten er beiden het voordeel van inzien. Soms hebben we weinig tijd nodig om afspraken te maken. Soms duurt het langer, en kom ik in de winter nog eens terug om te bespreken of we er samen uit kunnen komen.”
Wat samenwerken volgens de ondernemer lastig maakt, is dat er veel regels zijn, op allerlei gebied, waar rekening mee gehouden moet worden. “Onder meer de al eerder genoemde derogatie en mestafzetruimte, maar ook het verplichte rustgewas dat maistelers eens in de vier jaar moeten zaaien, en vergeet ook de regelgeving rond het maiswortelknobbelaaltje chitwoody niet. Kortom, vaak is het een enorme puzzel waarbij je creatief moet zijn. Meestal komen we er samen wel uit.”
‘Je moet elkaar wat gunnen, dan kom je er altijd uit’
Akkerbouwer Gerard Hegge boert in het Hogeland. Al meer dan 30 jaar werkt hij samen met een melkveehouder in de buurt. In de loop der jaren nam de mate van samenwerking toe. Beide bedrijven hebben hun bouwplannen in elkaar geschoven. Ook werken ze samen op het gebied van machines en arbeid.
Akkerbouwer Gerard Hegge in Kloosterburen (Gr.) legt zich vooral toe op de teelt van pootaardappelen. En dat laat zich heel goed combineren met nauwe samenwerking met een collega-melkveehouder in de buurt.
“We doen het al meer dan dertig jaar”, vertelt Hegge. “Bij de veehouder is ondertussen al een nieuwe generatie aan het roer komen te staan. In de loop der jaren is de samenwerking steeds verder uitgebouwd. Momenteel gaan we zo ver dat we onze complete bouwplannen in elkaar geschoven hebben.”
Hegge beteelt zo’n 140 hectare grond. Daarvan is ongeveer 65 hectare bestemd voor de teelt van pootaardappelen. De grond van Hegge bestaat uit zavel en lichte klei. “Het bedrijf van de melkveehouder waarmee ik samenwerk, bevindt zich op een kilometer afstand. Zijn grond is vergelijkbaar met die van mij en ook goed bruikbaar voor de teelt van akkerbouwgewassen. Dat is natuurlijk wel een voorwaarde als het uitruilen van grond ook onderdeel is van een samenwerking.”
Iedere herfst gaat Hegge met zijn collega om tafel en bespreken ze het gezamenlijke bouwplan voor het komende jaar. “Een belangrijk voordeel voor mij is de ruime gewasrotatie die door de samenwerking mogelijk wordt. De veehouder heeft belang bij regelmatig de beschikking krijgen over nieuw grasland; het liefst niet al te ver bij zijn boerderij vandaan. En ook de beschikbaarheid van grond om mest op kwijt te kunnen is voor hem een belangrijk punt. Dat belang neemt de komende jaren toe, omdat de derogatie verdwijnt en hij dus meer hectares nodig heeft voor mestafzet.”
Tijdens hun jaarlijks overleg proberen de akkerbouwer en de melkveehouder alles op waarde te zetten om zo faire afspraken te maken. Maar Hegge benadrukt: “Het belangrijkst is dat je elkaar wat gunt, dan kom je er altijd uit.”
Als gevolg van de samenwerking, teelt de melkveehouder ook krachtvoervervangers zoals tarwe. Momenteel zoekt Hegge samen met zijn collega naar mogelijkheden om ook eiwitrijkere voedergewassen te telen. “Voor mij is dat interessant omdat ik daarmee binnen het nieuwe GLB-beleid het niveau goud kan halen.”
Ook het uitwisselen van arbeid en machines maakt deel uit van de samenwerking. “Soms zaait de melkveehouder zijn nieuwe grasland in met mijn zaaimachine. Soms doe ik dat voor hem.” En ook bij andere werkzaamheden springen we bij elkaar in.
Als het aan Hegge ligt, blijft hij op de huidige manier samenwerken. “Maar dan moet de overheid geen roet in het eten gooien. Zo zou bijvoorbeeld een scheurverbod van grasland de doodsteek kunnen zijn voor de huidige samenwerkingsvorm.”
‘Akkerbouw en veehouderij zijn uit elkaar gegroeid’
Akkerbouwer Gerard Hegge boert in het Hogeland. Al meer dan 30 jaar werkt hij samen met een melkveehouder in de buurt. In de loop der jaren nam de mate van samenwerking toe. Beide bedrijven hebben hun bouwplannen in elkaar geschoven. Ook werken ze samen op het gebied van machines en arbeid.
Erf bv is het grootste biologische akkerbouwbedrijf in Nederland. In provincie Flevoland teelt het bedrijf op ruim 1.000 hectare. Theo Heijboer is algemeen bedrijfsleider bij Erf. Het bedrijf verbouwt een flink aantal groentegewassen. Onder meer bleekselderij, bloemkool, broccoli, veldbonen, sojabonen, sperziebonen, doperwten, knolselderij, pastinaak, rode biet, suikermais en wortelpeterselie. Daarnaast teelt Erf ook aardappelen, grasklaver en luzerne.
Voor de bemesting van de gewassen kan Erf als biologisch bedrijf geen gebruikmaken van kunstmest. De beschikbaarheid van dierlijke mest is dan ook essentieel. Heijboer heeft contacten met diverse veehouders waarvan hij jaarlijks mest afneemt. De meesten hebben bedrijven in Overijssel en Utrecht. Daarbij gaat om melkveehouders, geitenhouders, varkenshouders en schapenhouders. “Door rechtstreeks met collega’s afspraken te maken, weet ik waar de mest vandaan komt, en hoe die is geproduceerd.”
In de meeste gevallen hebben de afspraken alleen betrekking op het leveren van mest. Met enkele biologische melkvee- en melkgeitenhouders heeft Heijboer ook afspraken om gras-klaver en luzerne terug te nemen. “We ruilen niet. Van ruilen komt huilen. Wat we wel doen is alles op waarde zetten; zowel de mest als het voer.”
Drijfmest gevolg van economische keuze
Heijboer geeft de voorkeur aan vaste mest, maar gebruikt ook drijfmest. “In mijn optiek krijgt de economie nog te veel voorrang boven de ecologie. Dat veehouders vooral werken met stallen die drijfmest opleveren, is grotendeels gebaseerd op financiële overwegingen. Melkveehouders schakelden in de jaren zeventig van de vorige eeuw om van grupstallen naar ligboxenstallen met drijfmest, omdat ze daarmee meer koeien konden houden met minder werk. Als je echter kijkt naar de behoefte van de bodem, en daarmee gaan we wat mij betreft meer rekening houden, is drijfmest niet ideaal.”
Wat Heijboer betreft zijn akkerbouw en veehouderij in Nederland elkaar te veel ontgroeid. “De komst van de melkquotering in 1984 werkte de ontvlechting van beide sectoren in de hand. Ik denk dat we moeten streven naar een modern gemengd bedrijf. Dat is een situatie waarin akkerbouw en veehouderij veel meer samenwerken. Dus niet alleen mest leveren aan akkerbouwers, maar ook op akkerbouwbedrijven producten telen voor veebedrijven. Daarmee zouden we het “gat van Rotterdam” een stuk kleiner kunnen maken, en kringlopen kunnen sluiten op nationaal niveau. Overigens denk ik ook dat we verder moeten kijken dan onze landsgrenzen. In de driehoek Parijs-Londen-Berlijn wonen meer dan 150 miljoen consumenten. Daar moeten we ons op richten. En dan kom je misschien tot de conclusie dat de veestapel niet veel kleiner hoeft te worden. Ik denk dat we in Nederland vooral moeten kijken hoeveel vee nodig is voor een goede bemesting van onze landbouwgrond.”
‘Jammer dat Minas verdwenen is’
In het begin van deze eeuw had de agrarische sector te maken met Minas, het zogenoemde mineralenaangiftesysteem, in combinatie met een stelsel van verplichte mestafzetcontracten. Ik vind het jammer dat de overheid dit in 2005 losgelaten heeft. De mestafzetovereenkomsten waren te vrijblijvend. Het was wel beleid dat veehouders en akkerbouwers stimuleerde om meer samen te werken, maar de controle en de uitvoering lieten te wensen over. Achteraf gezien een gemiste kans, waardoor problemen die we nu hebben voorkomen hadden kunnen worden.”
‘Afspraken met veehouder niet zo simpel in akkerbouwgebied’
Bart Vermue boert op Zuid-Beveland, een Zeeuws eiland met vooral akkerbouw. Vermue wil graag dierlijke mest gebruiken. Door beperkte transport- en uitrijcapaciteit lukt het niet altijd om voldoende aan te voeren op het gewenste moment.
Akkerbouwer Bart Vermue boert in Oudelande. Dat ligt op Zuid-Beveland, een van de Zeeuwse eilanden. “Het is hier vooral akkerbouw om ons heen. Op Zuid-Beveland is er maar weinig vee. En de boeren die vee hebben, kunnen hun mest doorgaans op hun eigen grond kwijt”, vertelt Vermue. “Voor akkerbouwers in deze regio is de beschikbaarheid van dierlijke mest dan ook geen vanzelfsprekendheid.”
Vermue heeft met zijn vader een akkerbouwbedrijf met in totaal zo’n 75 hectare grond in gebruik. Dat areaal bestaat uit 50 hectare eigen grond en 25 hectare huurland. Als neventak exploiteren ze een minicamping. In het bouwplan nemen pootaardappelen een belangrijke plek in. Daarnaast telen de Zeeuwse akkerbouwers onder meer suikerbieten, zaaiuien en wintertarwe.
Ieder jaar probeert Vermue een deel van zijn grond te voorzien van een portie dierlijke mest. “Aanwending van dierlijke mest doen we vooral op de tarwepercelen.” Vermue werkt het liefst met rundveedrijfmest vanwege de gunstige mineralenverhouding.
Of het lukt om rundveedrijfmest uit te rijden op het juiste moment, is ieder jaar weer afwachten. Vermue regelt de mestaanvoer via zijn coöperatie CZAV. “De beschikbaarheid van transport en uitrijcapaciteit zijn beperkende factoren, waardoor het niet altijd lukt om zoveel dierlijke mest te gebruiken als ik eigenlijk wel zou willen.”
Akkerbouwer Vermue weet dat mestaanvoer makkelijk te organiseren zou zijn als hij zelf zou beschikken over opslagfaciliteiten. “Een mestzak lijkt me wel wat. Maar een lastig punt is dat gemeente Borsele dat alleen toestaat op het bouwblok. Vanwege de minicamping en mogelijke overlast voor onze gasten, willen wij daar echter geen mestzak neerleggen.”
Voor de toekomst zou rechtstreekse samenwerking met een rundveehouder best een optie kunnen zijn, denkt Vermue. Hij staat er in ieder geval wel voor open. “Maar de afstand is misschien wel een belemmering. De dichtstbijzijnde veehouders met een mestoverschot zitten waarschijnlijk in Noord-Brabant. En dan praat je al gauw over een afstand van 50 tot 100 kilometer. Of dat voor een melkveehouder die mest kwijt wil, interessant is, kan ik niet overzien. Maar als zich iemand meldt die jaarlijks 700 kuub mest wil leveren, zou ik daar best het gesprek over willen aangaan.”