Uiergezondheid is onderdeel van de totale diergezondheid. Deze staat onder invloed van een steeds veranderende omgeving en moet daardoor ook steeds een nieuwe balans vinden. Maar dat gaat niet zomaar, zegt Theo Lam, manager R&D bij Royal GD.
Grote veranderingen in de loop van de laatste decennia maken dat de omgeving de koe steeds voor nieuwe uitdagingen stelt. Binnen die nieuwe omgeving moet de koe gezond blijven functioneren. Daarom blijft onderzoek nodig om goed op de veranderingen te kunnen inspelen en de koe te ondersteunen in haar weerbaarheid en gezondheid. Dat geldt voor de algemene diergezondheid, maar zeker ook voor de uiergezondheid. Dat stelt Theo Lam, manager R&D bij Royal GD in Deventer, en hoogleraar rundveegezondheid aan de Faculteit Diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Welke grote veranderingen hebben een rol gespeeld in de omgeving van de koe?
“Er zijn een paar heel duidelijke ontwikkelingen geweest. Neem de overgang, gestart in de jaren zeventig, van de grupstal naar de loopstal. Dat geeft een heel andere dynamiek. Koeien liggen op plekken waar ook andere koeien hebben gelegen, ze lopen over de roosters of dichte vloer en hebben veel meer onderling contact en interactie. Dat beïnvloedt de besmettingsdruk en de soort en verspreiding van infecties op een bedrijf. Maar ook de toegenomen productie per koe, de introductie van de melkrobot, de veranderende voerkwaliteit door andere bemesting en de toegenomen omvang van de bedrijven hebben allemaal invloed op het functioneren van de koe.”
Wie is Theo Lam?
Theo Lam (1960) is in 1990 afgestudeerd als dierenarts. Uiergezondheid is de rode lijn in zijn loopbaan. Die loopbaan begon bij de Buitenpraktijk van de faculteit Diergeneeskunde en daarna verder liep via de Graafschap Dierenartsen in Vorden. Op dit moment is hij manager R&D bij Royal GD en deeltijd hoogleraar rundveegezondheid aan de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht. In en naast zijn werk heeft hij gedurende zijn hele loopbaan nationale en internationale bestuurlijke functies gehad die met rundveegezondheidszorg te maken hadden. Zo was hij voorzitter van de groep rundveedierenartsen van de KNMvD in de tijd van MKZ, BSE en de slijters, was hij leider van het uiergezondheidscentrum UGCN en secretaris van de stuurgroep ABRES rund.
En als we specifiek naar uiergezondheid kijken?
“Daarin is de reductie van het antibioticagebruik in de afgelopen jaren een enorme verandering geweest. Het heeft een flinke impact gehad op de bedrijven en op de manier waarop we met uiergezondheid omgaan. Ik ben echt enorm trots op de sector zoals deze is omgegaan met dit fenomeen. Het is nogal wat. Het advies was decennia lang: ‘zet alle koeien droog met antibiotica’. En sinds 2012 moest dat ineens anders. De melkveehouders hebben dat, samen met hun adviseurs, dierenartsen en andere professionals op het bedrijf heel goed opgepakt. We hebben geleerd om selectief droog zetten te omarmen en het gebruik van antibiotica in de uiergezondheid met meer dan de helft terug te brengen. In het buitenland wordt daar met jaloezie naar gekeken. We zijn echt wel een voorbeeld voor andere landen.”
Toch wil het maar niet lukken om het percentage mastitisgevallen terug te dringen. Dat schommelt al jaren rond 29%?
“Dat klopt. Dat is een getal dat in heel veel landen op ongeveer dit niveau ligt. Maar als je mij voorafgaand aan de omslag naar selectief droogzetten had gevraagd of ik tevreden zou zijn met dit percentage had ik daar voor getekend. Je kunt ook zeggen dat we, ondanks de verandering naar minder antibiotica, in staat zijn gebleken het percentage klinische mastitis vast te houden in plaats van genoegen te nemen met een toename, zoals die op basis van onderzoek zeker te verwachten was.”
Wat ligt daaraan ten grondslag?
“Tussen 2005 en 2011 hadden we het UGCN, het uiergezondheidscentrum Nederland, waar ik deel van uit mocht maken. Als we daar één ding van geleerd hebben, is het dat onderzoek én het delen van de kennis uit dat onderzoek beide belangrijk zijn. Heldere communicatie naar de veehouders.
We hadden destijds studiegroepen opgezet via een netwerkverband met dierenartspraktijken, zodat ze konden samenwerken aan uiergezondheid. De veehouders die daaraan deelnamen, waren vaak degenen die al beter scoorden op gebied van uiergezondheid. Je zag dat ze in staat waren winst te boeken en het verschil met de rest werd groter.
Dat is natuurlijk heel mooi, maar het doel was om de héle rundveehouderij mee te nemen en niet alleen de studiegroepen. Dus zochten we naar andere manieren om de grote groep te bereiken. Via whiteboards en scorekaarten op gebied van speenpuntvereelting, hygiëne en hittestressflyers. Een mooi voorbeeld is ook de handschoenenactie rondom Sinterklaas die ervoor heeft gezorgd dat elke melkveehouder in contact kwam met melkershandschoenen. Voor die tijd was het dragen van melkershandschoen vrij uitzonderlijk. Nu is het eerder uitzonderlijk als je ze niet gebruikt.
Je moet het onderwerp uiergezondheid op de kaart houden en er steeds opnieuw over spreken
Het geeft maar aan, als je wat wilt bereiken, dat je het onderwerp op de kaart moet zetten, dat je er steeds opnieuw over moet spreken en dat je zo een bepaalde mindset creëert rondom uiergezondheid die bij iedereen binnenkomt. Zo zorg je ervoor dat uiteindelijk iedereen dezelfde kant op kijkt en er echt wat gebeurt in de hele bedrijfstak.”
De bedrijven zijn groter geworden. Heeft dat nog invloed?
“Op een groot bedrijf heerst een andere dynamiek. De verspreiding van ziekteverwekkers gaat anders dan op een klein bedrijf. Meer mogelijke contacten dus snellere verspreiding, net als corona bij mensen. Maar een groot bedrijf kent zeker ook voordelen op gebied van diergezondheid. Want je bent dan makkelijker in staat om aparte groepen te maken, bijvoorbeeld voergroepen of een zorggroep op gebied van uiergezondheid. Als je die uit de grote koppel haalt doe je enorm veel goed op verlaging van de besmettingsdruk naar de rest van de koppel. En door ze als laatste te melken is ook een eventuele overdracht via het melkstel uitgesloten.”
En nu gaat het celgetal ook nog omhoog omdat Qlip een nieuwe ijkstandaard toepast.
“Ja, maar daar verwacht ik niet veel problemen uit. Het is misschien even wennen aan cijfers die een heel klein beetje anders zijn, maar de gezondheid van de koe verandert niet door een andere meting. En je moet niet vergeten dat celgetal een middel is, niet een doel. Het doel is een gezonde koe. Celgetal is een middel om dat te bereiken. Een uiergezond bedrijf wordt niet ongezond door een andere ijking van het celgetal en op een bedrijf waar de uiergezondheid beter kan, is dat na introductie van de nieuwe ijking nog steeds zo. Het voordeel van celgetal is dat het vaak en goedkoop bepaald kan worden en zo inzicht geeft in de ontwikkeling van de uiergezondheid.”
Veranderen de mastitisverwekkers niet met ons mee?
“Jazeker, we zien nieuwe ziekteverwekkers, maar ook bekendere ziekteverwekkers die zich anders gedragen of reageren. Neem Streptococcus agalactiae. Die lijken we weer wat meer te vinden tegenwoordig. Vroeger kon je die heel snel en relatief gemakkelijk uit de koppel behandelen, maar dat gaat nu niet meer zo makkelijk. Kiemen passen zich aan en er lijken nieuwe varianten te komen die zich beter kunnen verbergen en zo overleven.”
In hoeverre kunnen nieuwe technieken bijdragen aan een betere uiergezondheid?
“Dat is een continue ontwikkeling. Juist daarom moeten we onderzoek blijven uitvoeren. Wat gebeurt er bij veranderende omstandigheden en hoe moeten we daarop anticiperen? Dat is de centrale vraag. Kijk maar eens naar de ontwikkeling van onderzoek naar de ziekteverwekkers. Daarbij kunnen tankmelk BO en een bedrijfsantibiogram een nuttige rol spelen. Het is een soort barometertje dat je de mogelijkheid geeft op bedrijfsniveau te monitoren voordat je je op individuele koeien gaat toespitsen. Vroeger hadden we alleen het bacteriologisch onderzoek ter beschikking om ziekteverwekkers aan te tonen. Nu is dat nog steeds heel belangrijk, maar hebben we ook andere testen en kunnen we bijvoorbeeld stamtypering uitvoeren. Als je te maken hebt met een ziekteverwekker, bijvoorbeeld Staphylococcus aureus, is op basis van DNA-onderzoek te bepalen of het steeds dezelfde stam is, of dat je met meerdere stammen te maken hebt. Dat maakt nogal uit in de aanpak ervan. Je moet weten wat er op je bedrijf speelt en deze technieken komen ook steeds meer beschikbaar voor gebruik op het boerenerf.”
Zijn er nog andere slimme oplossingen?
“Ik zie volop kansen. Bijvoorbeeld in het gebruik van sensoren en artificial intelligence (AI). Slimme techniek die data aan elkaar koppelen en een betrouwbaar voorspellende waarde geven. Die betrouwbaarheid is belangrijk. Bij de introductie van geleidbaarheid van melk als indicator voor een afwijking in de uiergezondheid, kwamen er ook regelmatig fout positieve meldingen uit. Als dat te vaak gebeurt, en je gaat als veehouder steeds controleren om te ontdekken dat er niets aan de hand is, stop je met reageren op een attentie. Door data te koppelen kun je via AI ook andere parameters meenemen in je attentie. Bijvoorbeeld vreetgedrag, melkproductie, activiteit. Als je via AI de samenhang tussen die verschillende componenten inrekent kan een attentie veel betrouwbaarder worden.”
Stappen zetten in gezondheid vraagt om gespecialiseerde rundveedierenartsen
Maar dat moet je dan ook wel juist interpreteren?
“Precies, je moet de verschillende zaken in samenhang interpreteren. Daarom moet je ook werken met professionals. Veehouders met grote bedrijven komen ook niet meer weg met alleen hard werken. 300 koeien melken is heel wat anders dan 60 koeien. De veehouder is een professional. Daarom wil hij of zij ook werken met professionals op gebied van rundveegezondheid. Met alle respect voor de dierenartsen die diergezondheidszorg in de breedte leveren en zowel werkzaam zijn in de landbouwhuisdieren als in de gezelschapsdieren, maar als je bij bijvoorbeeld uiergezondheid echt stappen wilt zetten moet je werken met gespecialiseerde rundveedierenartsen. Die hebben kennis en ervaring op dat gebied en scholen zich regelmatig bij. Het zijn de voorlopers. Vanuit de faculteit en GD bieden we daar specifieke opleidingen voor aan.”
Welke nieuwe ontwikkelingen staan er nog voor de deur die invloed kunnen hebben op de diergezondheid?
Dat zijn onder meer het terugdringen van stikstof en methaan, en de druk die opgevoerd wordt om meer en meer richting circulaire landbouw te gaan. Daardoor verandert het management, de voeding en dus ook de omstandigheden waarbinnen de koe moet produceren. Daarom moeten wij als onderzoekers ook blijven kijken naar wat dat betekent en wat de gevolgen kunnen zijn. Als je minder ruw eiwit in een rantsoen gaat voeren heeft dat effect op de weerbaarheid. In welke mate dat gebeurt en hoe je er op kunt sturen is een belangrijke onderzoeksvraag. En als je vanuit het onderzoek de uitkomsten duidelijk communiceert kun je daar als veehouder via het management ook echt wat mee doen.”
Is dat gewijzigde management snel door te voeren?
Als de burger wil dat de sector meer naar circulair gaat, dan moet de sector dat doen. Daar kun je van alles van vinden maar je moet wel en daar werken we ook hard aan als sector. Maar dat moet dan wel stukje bij beetje. Je kan niet zomaar de boel ineens omgooien. Landbouw is een systeem dat heel geleidelijk is ontstaan en dat je alleen met kleine stappen in een bepaalde richting kunt laten bewegen. Voor de burger lijkt het dan misschien dat er weinig gebeurt, maar ook hierin is communicatie belangrijk. Je moet laten zien aan burger en maatschappij dat je bezig bent en investeert in de toekomst, dat het tijd kost, maar ook dat er stappen worden gezet.