Het plan waarin melkveehouders veel eiwit van eigen land moeten halen, is lastig voor de meeste grote melkveebedrijven. Ze slagen er wel in om op efficiënte wijze te produceren, en hebben gemiddeld de betere economische cijfers.
Als de plannen doorgaan, krijgt de melkveehouderij te maken met de eis om 65% van de eiwitbehoefte van eigen land of uit de buurt te halen (zie kader). Al langer is bekend dat de impact van deze maatregel sterk afhankelijk is van de intensiteit van het bedrijf. Ook aspecten binnen de bedrijfsvoering spelen een rol, zoals het productieniveau van de grond, gewaskeuze en rantsoensamenstelling.
Om inzicht te krijgen in de situatie op verschillende typen melkveebedrijven en relaties te leggen met de economie, heeft Flynth de cijfers uit de Kringloopwijzer gekoppeld aan de eigen financiële database. Op basis daarvan zijn door Jan Breembroek, directeur Agro Advies bij het accountantskantoor, en stagiair Jari Bol de cijfers geanalyseerd. In totaal gaat het om ruim 600 melkveebedrijven.
In tabel 1 staat de situatie uitgesplitst naar percentage eiwit van eigen land. Niet verwonderlijk maar wel tekenend neemt de bedrijfsomvang af als het percentage eigen eiwit stijgt. Dat geldt zeker ook voor de intensiteit. Opvallend zijn ook de verschillen in producties per hectare. Met name bedrijven uit de hoogste categorie weten substantieel meer droge stof van een hectare gras en mais te halen. Daarbij de kanttekening dat ze berekend zijn vanuit de Kringloopwijzer. “Ook intensieve bedrijven hebben dus op het eigen bedrijf mogelijkheden het aandeel eigen eiwit fors te verhogen”, merkt Breembroek op. Daarover hieronder meer.
Verder valt op dat bedrijven met meer eigen eiwit hogere gehaltes in melk hebben en dat ook het ureumgetal hoger ligt. Bij de melkproductie is dat net andersom. “Dat geeft aan dat de benutting van stikstof en fosfaat hoger is op de bedrijven met veel eigen eiwit.” Overigens kent het kengetal ‘benutting stikstof geheel bedrijf’ een grote spreiding op de bedrijven met meer dan 75% eigen eiwit.
Beste cijfers bij veel eiwit
Kijkend naar de economische cijfers zijn de melkopbrengsten het hoogst bij de bedrijven met meeste eigen eiwit. Dit is waarschijnlijk te verklaren door de dikkere melk en de weidetoeslag. De bijkomende voerkosten nemen toe bij de bedrijven met lagere percentages eigen eiwit. Dit komt omdat ze meer voer moeten aankopen. Het aandeel snijmais, krachtvoer en melkpoeder en overig ruwvoer en bijproducten is ook hoger bij deze bedrijven.
Alleen bedrijven vanaf 65% eigen eiwit weten gemiddeld een positieve marge te realiseren. Deze bedrijven realiseren tevens een lagere kritieke melkprijs. Breembroek ziet samengevat dat op veel aspecten bedrijven met een hoog aandeel eigen eiwit goed scoren. “Anderzijds is het lastig de invloed melkproductie per koe en per hectare te beoordelen los van de invloed van het aandeel eigen eiwit.”
Hij benadrukt dat de relatie tussen financieel resultaat en percentage eiwit van eigen bedrijf ingewikkeld is. “In de groep bedrijven met meer dan 65% eigen eiwit zitten enerzijds bedrijven met een relatief lage melkproductie per hectare en anderzijds bedrijven met een hoge voerproductie van eigen land. Want alleen met een hoge eigen graslandproductie lukt het om 65% van de eiwitbehoefte van eigen land te oogsten als een ondernemer veel melk per hectare produceert.” Ook hier is de spreiding groot. In grafiek 1 is het aandeel eiwit van eigen land afgezet tegen het bedrijfsresultaat. “Dan is er geen verband te zien. Maar dat betekent ook dat bedrijven een hoog inkomen kunnen halen bij een aandeel van 65% of meer eigen eiwit.”
Meer koeien, minder eiwit
In de tweede tabel is gekeken naar de situatie in relatie tot de omvang van het bedrijf. Er is een direct verband tussen het aantal koeien en de mate waarin bedrijven voorzien in productie van eigen ruwvoer en eiwit.
Volgens Breembroek is de spreiding echter groot in de verschillende categorieën. Bij de kleinere bedrijven haalt meer dan de helft minstens 65% van de eiwitbehoefte uit voer van eigen land. In de groep bedrijven met 60 tot 120 melkkoeien voorziet 31 tot 38% van de bedrijven voor minstens 65% in de eiwitbehoefte van eigen land. Bij de bedrijven met meer dan 120 melkkoeien is dat nog maar 22%. In grafiek 2 is duidelijk te zien dat het aandeel eiwit van het eigen bedrijf daalt naarmate het bedrijf meer melk per hectare produceert.
In het rantsoen van kleinere bedrijven is het aandeel vers gras, graskuil en krachtvoer het hoogst. De grotere bedrijven voeren meer overig ruwvoer en bijproducten. Daardoor zijn de bijkomende voerkosten waarschijnlijk ook hoger. Het aandeel van krachtvoer in het rantsoen varieert weinig. Bedrijven tussen de 120 en 150 koeien realiseren het beste bedrijfsresultaat en marge.
Breembroek noemt het opvallend dat de grote bedrijven efficiënter melken. Dit is te zien aan het ureumgetal, voerefficiëntie en de opname van krachtvoer. Financieel gezien draaien de bedrijven het beste in de categorie 120-150 melkkoeien. De verwachte schaalvoordelen blijken dus niet bij deze indeling.
Productie per hectare
De derde tabel laat een onderverdeling zien in productie per hectare. Zoals verwacht is het aandeel eigen ruwvoer hoger als een bedrijf minder melk per hectare produceert. Het aandeel van de bedrijven dat minder dan 65% eiwit van eigen land haalt, loopt op naarmate ze meer melk per hectare produceren. Bij een lage melkproductie per hectare produceert ruim 60% meer dan twee derde van de eiwitbehoefte op eigen land. Van de bedrijven met meer dan 21.000 kilo melk per hectare lukt het 6% om twee derde van de eiwitbehoefte van eigen land te produceren.
Opvallend lijkt dat de stikstofbenutting op een bedrijf toeneemt naarmate de productie per hectare stijgt. Breembroek verklaart dat doordat bij aankoop van ruwvoer het stikstofverlies bij de teler terecht komt. De spreiding in stikstofbenutting is wel groot.
Financieel draaien de bedrijven in de categorie 18.000 tot 21.000 kilo melk per hectare het beste. Het aandeel gras, zowel kuil als vers, in het rantsoen is hoogst op extensieve bedrijven. Het aandeel snijmais, krachtvoer/melkpoeder en overig ruwvoer/bijproducten het hoogst op de intensieve bedrijven. Deze worden waarschijnlijk aangekocht. Dat is ook te zien in bijkomende voerkosten.