De eerste snede staat voor de deur. Het is één van de belangrijkste oogstmomenten op melkveebedrijven en vraagt dus volop aandacht. Alles begint met de eigen situatie kennen en een goede planning.
Veel en goed gras produceren was voor melkveehouders altijd belangrijk, maar de laatste jaren ligt er nog meer nadruk op. Het belang van ruwvoer omwille van kostprijsverlaging, benutting van eigen eiwit en grondgebondenheid is immers groter dan ooit. Daarnaast hebben veel bedrijven een groter grasareaal vanwege derogatie-eisen.
Eerste snede voor de deur
Inmiddels is het voorjaar losgebarsten en staat de eerste snede voor de deur. Juist daar laten veehouders te vaak wat liggen, constateren ruwvoerdeskundigen. Dat is jammer want met een goede eerste snede is al een belangrijk deel van de ruwopbrengst van dit jaar veiliggesteld. Bovendien werkt een succesvolle start van het grasseizoen door in de snedes later in het jaar.
Dat niet het maximale uit de eerste snede (en volgende snedes) wordt gehaald heeft verschillende oorzaken. Mark de Beer, ruwvoerspecialist bij Groeikracht, ziet op bedrijven nogal eens hardnekkige overtuigingen die niet aansluiten bij de praktijk van vandaag. “Er is veel veranderd, van andere mengsels tot mechanisatie. Ook de kennis over rantsoenen is anders dan vroeger. Dat kan tot andere beslissingen bij het maaien en inkuilen leiden.”
Tekst gaat verder onder het kader
De graslessen
Wat doen de betere grasbedrijven beter zodat ze vaak een goede grasoogst binnenhalen? Op basis van ervaringen van een aantal experts een overzicht van de vijf belangrijkste items die het verschil maken. Ofwel: de graslessen voor een succesvolle eerste (en daaropvolgende) snede.
1. Werken met een planning
De betere grasbedrijven gaan niet maaien omdat goed weer is voorspeld, maar omdat het past bij de planning. Deze bedrijven weten wat voor gras ze in de kuil willen qua droge stof, ruw eiwit, voederwaardes en bestendigheid van het eiwit. Daar is de bemesting op afgestemd. Hoe meer mais, hoe belangrijker veel eiwit. Ook de kwaliteit van de volgende snedes past bij de behoeften vanuit het rantsoen. De veehouders maken vroegtijdig afspraken met de loonwerker en passen daar de maai- en inkuilstrategie op aan.
2. Zorg voor grasmat
Een goede eerste snede is alleen mogelijk van een kwalitatief goede grasmat. Dat vraagt jaarlijks investeren in (her)inzaai en onderhoud. Een vuistregel is dat bij minder dan 60% goed gras herinzaai loont. Ze passen een regelmatige onkruidbestrijding en doorzaai toe. Zeker bij de eerste snede kan onkruidbestrijding snel uit aangezien dan al een belangrijk deel van de jaaropbrengst wordt binnengehaald. De bemestingstoestand is in orde en vocht en droogte hebben minder invloed op de kwaliteit van de grasmat.
3. Juiste maaimoment
De betere bedrijven lopen wekelijks door de wei en houden de groei en (blad)ontwikkeling nauwkeurig in de gaten. De eigenschappen van het gebruikte mengsel zijn bekend en daarbij ook de doorschietdatum en de verwachtte opbrengst. Ze passen het juiste maaimoment aan als specifieke mengsels worden gebruikt. Het gewenste percentage droge stof is bekend waar tijdens het veldwerk rekening mee wordt gehouden, onder andere met zonuren luchtvochtigheid en wind. De stoppellengte is ongeveer 7 centimeter.
4. Bewerken per perceel
Geen enkel perceel met gras is hetzelfde; zo maken het mengsel, de leeftijd en kwaliteit van de grasmat, de grondcondities en andere omstandigheden verschil. Goede grasbedrijven kennen deze verschillen en weten de consequenties die dit heeft voor de oogstwerkzaamheden, zoals de maaivolgorde of intensiteit van het schudden. Ze houden rekening met de bodem; zo is de bandendruk op moeilijke percelen met kans op structuurbederf niet te hoog. Ook kan het op deze percelen goed zijn de wagens niet helemaal te vullen.
5. Goed de kuil in
Tussen maaien en inkuilen zit maximaal 48 uur. Op de betere bedrijven sluit het aanvoeren van het gras aan bij de verwerkingscapaciteit aan de kuil. In een planningsoverleg met de loonwerker wordt dit besproken. De oogsthoeveelheid past bij de betreffende sleufsilo (niet boven de silo) om het gras goed vast te rijden. Dat komt ook doordat het gras niet te droog is. Bladrijk gras mag met 50% drogestof de kuil in. Ze besparen niet op conserveringsmiddelen. Er is aandacht voor afwerken en afdekken van de kuil.
Hebben van strategie
De vraag is wat de betere bedrijven anders doen dan de rest. De belangrijkste punten staan samengevat in de kaders in dit artikel. Het komt neer op werken met een planning, goed graslandbeheer, het juiste maaimoment, bewerken per perceel en goed conserveren.
De gemene deler is dat deze veehouders precies weten waar ze mee bezig zijn en zo min mogelijk aan het toeval overlaten. “Het meest cruciale is het hebben van een eigen strategie”, benadrukt De Beer. Hij ziet dat de betere bedrijven leren van voorgaande jaren en daar hun planning en werkwijzen op aanpassen. “Deze bedrijven halen niet bij het eerste zonnestraaltje de maaier tevoorschijn. Het beste maaimoment hangt van een aantal factoren af die ze goed in beeld hebben.” Hij adviseert bijvoorbeeld om ‘terug te tellen’ vanaf het moment van inkuilen, dus als de loonwerker al vastligt.
Het beste maaimoment hangt van een aantal factoren af die ze goed in beeld hebben
Mark de Beer, ruwvoerspecialist bij Groeikracht
Bij deze bedrijven wordt bewust op hoeveelheid en kwaliteit van het gras gestuurd, passend bij het type bedrijf en rantsoen. Zo past bij bedrijven met veel snijmais wel een ruw eiwitgehalte van 17 tot 19% terwijl op grasbedrijven 14 tot 16% al heel wat is. De hoeveelheid droge stof per hectare en kilo product is op grasbedrijven hoger, evenals het percentage suiker en de verhouding darmverteerbaar eiwit (sdve) en onbestendig eiwit (soeb).
Kennis over het gewas
Met het in beeld hebben van het doel is het bijpassende maaimoment te bepalen. Daarvoor is enige kennis over het gewas noodzakelijk, zegt Tom Niehof, productmanager voedergrassen bij Barenbrug. Hij constateert dat daar wel wat verbeterpunten zitten, ook wat betreft het maaien van de eerste snede. De doorschietdatum en gekende opbrengst van het gewas zijn belangrijk bij de bepaling voor het juiste moment. “Specifieke mengsels vragen daarbij om een andere afweging”, aldus de grasspecialist Zo kunnen mengels met relatief veel rietzwenkgras het beste wat vroeger worden gemaaid, terwijl bij klavermengsels het juist weer wat later mag. Kruidenrijke graslanden zijn het beste niet te zwaar en mogen dus gemiddeld wat vroeger onder de maaier komen.
Veehouders prikken vroegtijdig hun optimale maaidatum, die ergens tussen half april en half mei ligt. Daarbij adviseert Niehof alle andere werkzaamheden zoveel mogelijk daarop aan te laten sluiten. “Als de mais de grond in moet, is er minder aandacht voor de eerste snede. Probeer daar planmatig al rekening mee te houden.”
Voor het beste maaimoment vanuit het gewas moet de veehouder regelmatig het weiland in; Niehof ziet dat de betere telers minimaal wekelijks een rondje maken om het groeiritme te bepalen. Daarbij zijn hulpmiddelen om de droge stof te bepalen beschikbaar. De betere bedrijven maaien niet te diep, op circa 7 centimeter stoppellengte. Dat houdt het gras beter aan het groeien.
Bemesting en droge stof
Een aspect wat aandacht verdient, is de bemesting. Het is belangrijk is dat deze aansluit bij de verwachte oogsthoeveelheid. Het klinkt voor de hand liggend, maar gaat nog te vaak mis, ziet Leo Tjoonk, concept lead ruwvoer bij Agrifirm. “Een bemestingsplan sluit aan bij de gewenste hoeveelheid droge stof en eiwit in het gras.” Bij een normale bemesting kan na vier tot vijf weken (weer) worden gemaaid.
Tekst gaat verder onder het kader
Hardnekkige overtuigingen leiden niet tot het beste resultaat
“Het is nodig om gras twee keer te schudden”
Nee, het gras wordt te droog en het kost onnodig tijd en geld. Gemiddeld is één keer schudden voldoende of zelfs te veel. Bij het gebruik van een kneuzer en hakselaar is het onder de juiste omstandigheden niet nodig.
“Ik heb zelf alle machines dus geen loonwerker nodig”
Technisch gezien klopt dat. Maar tussen maaien en inkuilen mag niet te veel tijd zitten. Ook goed aanrijden van de kuil vraagt passend materieel, zeker als de oogst snel binnenkomt.
“Gras moet in de middag worden gemaaid.”
Dat is deels wel waar. Zon draagt bij aan meer suikers in het gras, maar de omstandigheden bepalen of het echt nodig is. Als het gras enkele dagen zon heeft gehad, maakt dat veel minder uit. Dat geldt ook na een periode met koude nachten.
“Gras moet uniform gedroogd zijn zonder natte plukken in de wiers”
Dit kan leiden tot een keer extra schudden met een te hoge droge stof. Het gras wordt in de snijwagen of hakselaar dusdanig gemengd dat het in de kuil of voor de koe niets uitmaakt.
Aanpassingen
Ondanks dat er een bemestingsplan ligt, kunnen de omstandigheden aansporen aanpassingen te doen. Correctie van de volgende bemesting is nodig, als meer of minder gras dan verwacht is geoogst. Na een late bemesting is het oppassen met een lichte snede omdat de stikstof als nitraat in de plant zit. Verder verlaagt een periode van lage temperaturen de benutting van dierlijke mest en zal minder stikstof beschikbaar komen voor de eerste snede, en juist meer voor de tweede snede.
Stikstof wordt gegeven in de vorm van ammonium of nitraat.
Eerste bemesting
Tjoonk adviseert om de eerste bemesting in de vorm van ammonium te doen; gras neemt dat bij lage temperaturen namelijk beter op dan nitraat. Voor de volgende snedes is meer nitraat wel passend. Nog wat minder gebruikt voor de eerste snede is ureum. Bij alle type bemesting geldt dat ook andere elementen als zwavel, kalium en magnesium niet vergeten mogen worden, net als de ontwikkeling van de pH. Is het niet voor de eerste snede van dit jaar, dan is het wel voor alle snedes die de komende jaren gaan volgen.