Na de tweede snede wordt de bemesting op grasland steeds kleiner. Toch is het zinvol om zowel mest als kunstmest te blijven gebruiken.
Waar onderzoek zich richt op precisiebemesting, is in de praktijk vooral veel winst te halen door de beschikbare mest beter te verdelen. Dat Stelt Gerard Abbink, ruwvoerexpert bij Groeikracht. Daarbij moet eerst in kaart worden gebracht hoeveel drijfmest nog beschikbaar is. Nu begint dat zoetjes aan op te raken.
Combinatie drijf- en kunstmest meest zinvol
“Toch is het zinvol drijfmest te blijven gebruiken samen met kunstmest.” Die combinatie blijkt uit onderzoek van Groeikracht een betere benutting te geven dan één keer alleen kunstmest of één keer alleen drijfmest. “Als je op een snede maar 10 kuub mest moet geven, aangevuld met een beetje kunstmest, is dat lastig te verdelen. Toch kan je de hoeveelheid mest vergroten door één op twee water bij te mengen. Dan heb je 15 kuub te verdelen.” Bijkomend voordeel is dat verdunde drijfmest sneller wordt opgenomen en ook een betere benutting van 10 tot 15 % geeft.
Als er te weinig mest is om alle gemaaide percelen te voorzien, legt Abbink prioriteit bij de grasklaverpercelen en percelen met een NLV-klasse lager dan 150. “Deze vallen het snelst stil in de zomer en herfst zonder doorlopende bemesting.” Verder zien we op proefvelden dat een late zomerse mestgift op deze percelen zelden tot hoge stikstof-mineraalgehaltes in de winter leidt. De risico’s op verliezen van een late mineralisatie zijn hier dus het kleinst.
Goed bemestingsplan levert meeste voordeel op
Om verrassingen te voorkomen, pleit Abbink ervoor om in het vroege voorjaar een praktisch plan te laten maken. Dat levert volgens hem nog de meeste winst op. “Dan kijken we verder dan de eerste snede. Deze snede overzien de meeste ondernemers nog wel, maar het probleem komt bij de latere snedes. Met een goed, perceelgericht plan krijg je daar meer grip op. Vooral omdat de mestgiften, zowel kunstmest als drijfmest, dan gering zijn.”