Doorgaan naar artikel

Mestafzet drama, stofkam door veestapel

De veehouderij wordt geconfronteerd met een moeilijke mestafzet tegen torenhoge kosten. Ondernemers kunnen de mestproductie drukken, bijvoorbeeld door minder rendabele koeien af te voeren. Dat kan soms uit, maar gebeurt nog weinig.

Sinds vorig jaar is drijfmest een hoofdpijndossier op veel melkveebedrijven. Waar voorheen met name bedrijven in de intensieve gebieden in het oosten en zuiden met mestafzet kampten, is dat nu het geval bij melkveehouders in heel het land. De redenen zijn bekend: steeds minder plaatsingsruimte in combinatie met twee slechte uitrijdseizoenen hebben de mestmarkt op de kop gezet. Helaas is het einde nog niet in zicht. Met name in gebieden waar traditioneel geen of weinig mestafzet nodig was, is het moeilijk om de mest kwijt te raken. De prijzen doen daar ook niet onder voor die in het zuiden en oosten van het land. Prijsniveaus van € 25 tot € 30 per ton mest zijn daarbij geen uitzondering meer.

De mestproblematiek maakt dat veehouders zoeken naar mogelijkheden om de mestafzet te drukken. Er zijn meerdere opties, zoals zelf mestafzet in de regio regelen, meer eigen grond onder het bedrijf (koop of pacht), mest vergisten/verwerken en verlagen van de mestproductie. Dat laatste kan met onder andere een efficiëntere productie (BEX), minder jongvee en/of minder koeien, eventueel in combinatie met een hogere melkproductie.

Kritisch kijken naar rendabiliteit

Over die laatste optie (minder koeien) wordt de laatste jaren vaker gesproken. Het is een thema dat al wat langer speelt. In het kader van de fosfaatwetgeving zijn destijds veel veehouders met een stofkam door de veestapel gegaan. En in tijden van lage melkprijzen en dito voersaldo’s kijken sommige ondernemers welke koeien bij die prijzen nog renderen.

Met de mestproblematiek is er dus een nieuwe reden om kritisch te zijn op de rendabiliteit van individuele koeien. Het gebeurt echter nog weinig, constateert Hans Scholte, sectorleider melkveehouderij bij Flynth. “Veehouders vinden het toch lastig om lege plaatsen in de stal te zien. Ook al wordt er weinig aan een koe verdiend. Het kan ook zijn dat de pijn in die gevallen nog niet groot genoeg is.”

Het lastige is dat bij het bepalen of een koe nog rendabel is er meerdere aspecten spelen. Er is de financiële afweging op basis van variabele kosten, zoals hieronder verder is uitgewerkt. Maar voor het totale economische plaatje telt, zeker voor veehouders met hoge vaste lasten (bijvoorbeeld financiering), elke kilo melk mee om de totale kosten te verdunnen over een grotere melkplas. Dat is overigens ook wat de bank uiteindelijk graag ziet.

Verder zijn andere beoogde voordelen van wat minder koeien in de stal op elk bedrijf anders. In een situatie met overbezetting is eerder voordeel te verwachten dan in een stal waarvan niet alle boxen zijn benut (zie kader Overbezetting geeft problemen). Daarbij is het lastig om vooraf in te schatten hoe groot een gezondheidsvoordeel is als er letterlijk meer ruimte in de stal ontstaat. Ook beschikbaarheid van arbeid en de capaciteit van het melksysteem kunnen (mede)bepalende factoren zijn.

Dan is ook nog het zachte aspect dat veehouders per definitie niet graag minder koeien melken dan dat er ruimte in de stal is. Voor sommigen telt mee dat ze de stal graag zo vol mogelijk houden in verband met eventuele toekomstige regelgeving.

Indicatie voor het omslagpunt

Bij de financiële afweging wat die laatste koe mag kosten, zijn een aantal factoren mee te nemen. De opbouw van de eigen variabele kosten per koe is het vertrekpunt. Een voorbeeld hiervan staat in de eerste tabel, op basis van gemiddelde cijfers van onder andere Flynth. De totale variabele kosten zijn hier € 8,50 per koe per dag. Daarbij is € 25 per ton voor afvoer van mest gerekend, waarbij alle mest van die koe wordt afgevoerd.

De omvang van het bedrijf is daarop nauwelijks van invloed blijkt uit eerdere cijfers van Flynth. Intensiteit wel. Vanzelfsprekend voeren intensieve bedrijven per definitie eerder en meer mest af dan extensieve bedrijven. Maar ook in de financiële afweging speelt het een rol. Gemiddeld hebben intensieve bedrijven namelijk hogere voerkosten als gevolg van meer aankoop en een hogere melkproductie per koe. Verder liggen de intensieve bedrijven vaker in regio’s met hoge mestprijzen, maar sinds vorig jaar liggen ook prijzen in andere regio’s op hogere niveaus. Wel hebben veehouders in extensieve gebieden meer mogelijkheden om samen te werken met een akkerbouwer of zelf de afzet te regelen (zie kader Grond is belangrijk deel van de oplossing).

5 kuub per hectare mag volgend jaar minder worden gereden

Op basis van wat een koe per dag kost is te bepalen bij welke melkproductie en/of melkprijs het nog rendabel is de koe aan te houden, zoals in de tweede tabel met een aantal voorbeelden is doorgerekend. Bedrijven met bijvoorbeeld € 6 aan kosten per koe hebben bij een melkprijs van € 0,40 maar 15 kilo melk nodig om rendabel te zijn. Dat loopt snel op tot zelfs 35 kilo melk per dag. Bij een productie van 20 kilo melk per dag loopt de benodigde melkprijs op van € 0,30 per kilo bij het laagste kostenniveau naar zelfs € 0,70 per kilo bij de hoogste variant. Bij een hogere productie ligt de benodigde melkprijs snel lager, zoals uit de tabel blijkt.

De calculatie in de tabellen is vanzelfsprekend een indicatie van het omslagpunt wanneer de laatste koeien niet meer rendabel rekenen. Zoals al eerder aangeven, kunnen ook andere aspecten een rol spelen om een afweging te maken. Wat wel opvalt, is dat het bij de mestkosten jaarlijks om grote bedragen kan gaan en deze per definitie kostprijsverhogend zijn. Bedrijven die goed draaien en scherp zitten met de andere kosten kunnen de negatieve effecten wel beperken.

‘Paniekverhalen herken ik niet’

Desgevraagd geven een aantal adviseurs, net als Scholte, aan dat over het algemeen nog weinig wordt gerekend aan de laatste koeien of andere mogelijkheden. Jan van Middelaar, adviseur bij PPP Agro Advies over de situatie in het zuidoosten: “Er is hier een goede afzetstructuur en veehouders zijn al jaren gewend aan mestafvoer. In de meeste gevallen gaat de mest nog goed weg en ik verwacht minder onrust als op andere plaatsen. Met veehouders kijken we wel naar optimalisatie van het bedrijf.”

Bij de huidige prijzen blijft er volgens hem nog snel geld over, ook van de koeien met lagere producties. Op bedrijven die technisch slecht draaien, kan het wel een ander verhaal zijn. “Het heeft dus aandacht, maar de paniekverhalen herken ik hier niet.” Een valkuil merkt hij, is dat veehouders de hele rekening van de mestafzet alleen op de laatste koeien projecteren.

Sjoerd Roelofs, adviseur mest en mineralen bij DLV Advies met werkgebied Oost-Nederland, merkt dat een deel van de veehouders lastig van de mest afkomt. “Het leeft hier wel en bij sommigen wordt de mest ondanks afspraken niet opgehaald. Mest in voorraad houden, is een optie, maar volgend jaar is het probleem nog groter als 5 kuub per hectare minder mag worden uitgereden.”

Roelofs ziet dat er wel over minder koeien houden wordt gesproken, maar er nog weinig veehouders zijn die daadwerkelijk met het mes door de veestapel gaan. De stijgende melkprijs is daar een reden voor, maar ook blauwtong speelt op de achtergrond mee als gevolg van productieverlies of de angst daarvoor. Hetzelfde geldt om té hard te snoeien in het stuks jongvee. Op met name grote bedrijven merkt hij interesse in mestvergisting en stikstof strippen, maar veel verkeert nog in de oriëntatie- en planfase.

In de noordelijke provincies wordt er volgens Andries-Jan de Boer, adviseur bij 3D Agro Advies, met klanten en in studiegroepen zeker over de verschillende opties gesproken. “Maar het daadwerkelijk komen tot maatregelen met substantiële effecten valt nog niet mee.” Hij onderscheidt ‘managementmaatregelen’ zoals sturen met aantal dieren en BEX, en ‘strategische maatregelen’, zoals technologie toepassen, grond verweven en samenwerken. “Het is uiteraard goed om met de stofkam door de veestapel te gaan en koeien weg te doen die niet renderen. Maar zeker met deze melkprijs ruimt een veehouder niet graag koeien op. Daarnaast speelt angst voor een nieuwe peildatum.” Het effect van alle maatregelen is volgens De Boer nog veel te klein.

Hij merkt dat veehouders in het noorden zich grote zorgen maken of de mest de komende jaren nog wel wordt opgehaald. “Mede omdat daar de verwerkingsinfrastructuur nog ondermaats is, in tegenstelling tot het zuiden en oosten.” In gesprekken merkt hij dat veel melkveehouders openstaan voor de suggestie om kunstmest te minderen ten gunste van dierlijke mestplaatsing. Ook graslandderogatie scoort goed. “Maar die keuze krijgen ze niet. Ze voelen zich als een konijn in het koplamplicht van een auto met de overheid achter het stuur.”

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin