Een toevoegmiddel in maiskuilen heeft vooral effect op het bewaren van het zetmeelgehalte en daarmee de kwaliteit.
Een toevoegmiddel in maiskuilen minimaliseert zetmeelverlies. Ten opzichte van onbehandeld materiaal is dit een verschil van zo’n 10%. Omgerekend vertegenwoordigt dit een waarde van circa € 200 per hectare. Dat terwijl de investering voor het toevoegmiddel gemiddeld € 100 per hectare bedraagt. Dat blijkt uit een onderzoek van Groeikracht, een onafhankelijke organisatie voor de ruwvoerteelt.
Op het gebied van broei – wat voor veel boeren juist de aanleiding is voor gebruik van een toevoegmiddel – is er vooral effect in de eerste 3 maanden na het inkuilen. Daarna heeft ook een onbehandelde kuil zóveel azijnzuur gevormd dat er geen verschil meer is in broeigevoeligheid ten opzichte van behandelde mais.
Dit is het uitgangsmateriaal van de proef. Het was een behoorlijke uitdaging om in de Achterhoek in 2018 een kwalitatief goed perceel mais te vinden. – Foto: Groeikracht
Effect inkuilmiddel
Het onderzoek is opgezet om enkele praktijkvragen te beantwoorden. Helpt een toevoegmiddel echt tegen broei en wat gebeurt er met het zetmeel gedurende de opslag?
“Dat de zetmeelbestendigheid vermindert tot zo’n 20% naarmate mais langer ingekuild is, weten we”, legt Gerard Abbink van Groeikracht uit. “Maar wij zien ook verschillen in zetmeelgehalte van maiskuilen die, om welke reden ook, zijn herbemonsterd.”
“Wij willen weten wat het effect van een inkuilmiddel op dit fenomeen is. Er zijn wel onderzoeken bekend, maar die gelden vooral voor wat vochtiger maiskuilen, terwijl de tendens in Nederland is om droger in te kuilen, rond 40% droge stof.”
Gemiddeld verliest een baal 5% droge stof; een onontkoombaar verlies
In het onderzoek is in 2018 een perceel mais ingekuild bij een drogestofgehalte van 40% en 400 gram zetmeel per kilo droge stof. De mais is ingekuild in ronde balen met een dichtheid van 230 tot 250 kilo droge stof, vergelijkbaar met rijkuilen.
Er zijn 9 verschillende, veelgebruikte toevoegmiddelen ingezet naast een controlegroep (onbehandeld). Van elke toepassing zijn 3 herhalingen. Elke baal is 3 maal gemonsterd en geanalyseerd. Een keer op vers product, een keer 2 maanden na inkuilen en de laatste keer op 300 dagen na inkuilen. Alle balen zijn ook gewogen bij inkuilen en op beide monsterdata.
Gemiddeld verliest een baal 5% droge stof. Dat is een onontkoombaar verlies, want tijdens de conservering vinden omzettingen plaats en dat moet natuurlijk ergens vandaan komen. Daar is brandstof voor nodig. Er zit overigens geen verschil in onontkoombare drogestofverliezen tussen behandeld en onbehandeld materiaal.
Conclusies
Toevoegmiddelen in maiskuilen hebben een positief effect op het bewaren van kwaliteit door een sterke vermindering van het zetmeelverlies.
De investering in een inkuilmiddel om verse mais te behandelen ligt gemiddeld op € 100, terwijl de besparing op kwaliteitsverlies € 200 kost.
Een 3 maanden oude maisvoorraad op moment van inkuilen is verstandig. Hou de nieuwe maiskuil minimaal 3 maanden dicht. Dat is de meest effectieve broeiremmer.
Bij het openen van de nieuw aangelegde maiskuil binnen 3 maanden heeft een toevoegmiddel wel een groot effect op vermindering van broeigevoeligheid.
Meten van broeigevoeligheid
De broeigevoeligheid is gemeten op 25 centimeter diepte in de baal. Er wordt van broei gesproken als de temperatuur op genoemde diepte na opening 5 graden is toegenomen. 10 maanden na het inkuilen duurt het gemiddeld 168 uur, ofwel een week, voordat 5 graden toename is vastgesteld.
“Dat geldt voor zowel de behandelde als de onbehandelde kuilen. In de periode van inkuilen is er tijdens het inkuilproces in alle gevallen zoveel azijnzuur geproduceerd dat broeigevoeligheid geen issue meer is wanneer de voersnelheid op een meter per week ligt”, geeft Abbink aan.
Onderzoek toont aan dat je juist de winterkuil tegen broei moet behandelen als je die binnen 3 maanden opent
Het blijkt dat 15 gram azijnzuur per kilo droge stof voldoende is om tot 6 dagen na openen of snijden gedurende het voeren broei te voorkomen. Deze 15 gram wordt gemiddeld pas na 3 maanden na inkuilen bereikt.
“Dus als je een kuil 3 maanden dicht kunt laten, is een toevoegmiddel om broei tegen te gaan overbodig. Open je de kuil sneller dan heeft een broeiremmer wel zin”, legt Abbink uit.
“Ik zie dat veehouders die een zomer- en winterkuil maken vaak de zomerkuil laten behandelen. Het onderzoek toont aan dat je juist de winterkuil tegen broei moet behandelen als je die binnen 3 maanden opent. Broei in de zomermaanden is dus niet het gevolg van te lage zuurgehaltes in de kuil, maar van andere managementfactoren.”
Zetmeelverlies 2 tot 3%
In de proef is ook de hoeveelheid zetmeel over de tijd bijgehouden. Daarbij verliest de controlegroep 12 à 13% zetmeel, terwijl het zetmeelverlies van het behandelde materiaal ongeveer 2 à 3% is, met variaties tussen 0 en 5%. Het verschil tussen behandeld en onbehandeld materiaal is dus zo’n 10%.
Abbink: “Je kunt dus zeggen dat je bij het niet behandelen van elke 10 hectare die je inkuilt één hectare meer verliest ten opzichte van behandelen. Als de aankoop van een hectare mais € 2.000 is, betekent 10% verlies dus een kostenpost van € 200.
Er is een relatie bekend tussen suikergehalte en zetmeelverlies. Naarmate de mais meer suikers bevat, is het zetmeelverlies geringer. Dan is de mais ook iets minder droog. Je kunt dus sturen op een lager drogestofgehalte, maar weet dan ook dat je minder zetmeelopbrengst realiseert.
Voor de meeste veehouders is het juist interessant om het zetmeelgehalte te maximaliseren. Dan ga je naar een droger product met weinig suiker. In de proef is daarom ook gekoerst op een product met 40% droge stof. Tussen middelen zitten wel verschillen, maar ze reduceren de zetmeelverliezen allemaal flink.
Het gaat Abbink vooral om de trend die over alle middelen heen zichtbaar is. Hij wil wel kwijt dat vooral de producten met lactobacillus Buchneri het goed doen. “Terwijl deze bacteriën juist zijn ingezet als broeiremmer omdat ze azijnzuur vormen.”