Bij een bepaalde melkprijs is het economisch interessant tijdelijk te stoppen met melken. Dat punt is bedrijfsafhankelijk, maar ligt voor een extensief bedrijf rond de 15 cent. Intensieve bedrijven bereiken het punt al veel eerder.
Dat de melkprijs al lange tijd op een laag niveau beweegt, heeft in Nederland nog weinig effect op de productie gehad. In tegenstelling tot sommige andere zuivelproductielanden blijven melkveehouders hier vaak onbeperkt doormelken. Wel worden besparingen doorgevoerd die effecten kunnen hebben op de melkproductie, zoals een eenvoudiger rantsoen en eerder opruimen van (probleem)-koeien. Maar stoppen met melken omdat de melkprijs te laag is, gebeurt nauwelijks.
De vraag is tot hoever de melkprijs moet dalen waardoor het economisch interessanter is om een deel van de koeien op te ruimen of zelfs helemaal te stoppen met melken. Het is een theoretische benadering, want in de praktijk zal het niet snel gebeuren. Door Henk van Dijk, bedrijfskundige melkveehouderij bij Flynth, is berekend waar het omslagpunt ligt wanneer het beter is te stoppen met melken.
Daarvoor zijn drie situaties bepaald: een extensief bedrijf, een intensief bedrijf en een situatie met weidegang. De uitgangspunten voor de berekening staan in het kader ‘Uitgangspunten voor berekening’. Een extensief bedrijf kan eigen ruwvoer verkopen en voert in de uitgangssituatie mest aan. Het intensieve bedrijf koopt ruwvoer aan en moet mest afzetten.
Bij alle kostenposten binnen de kostprijs
is de vraag gesteld: wat gebeurt er met deze post als een melkveehouder koeien opruimt? De hoogte van deze kosten zijn in beeld gebracht voor een aantal niveaus aan meetmelk per koe per dag. Het productieniveau bepaalt immers de voerkosten per kilo melk.
De minimaal benodigde melkprijs kan niet vergeleken worden met de kritieke melkprijs, benadrukt Van Dijk: de benodigde melkprijs is gebaseerd op de marginale variabele kosten en geeft aan bij welke melkprijs het interessanter is om geen kosten meer te maken dan het ontvangen van inkomsten via de melk. De kritieke melkprijs is de minimale prijs die een ondernemer moet ontvangen om aan alle financiële verplichtingen te voldoen.
Voerkosten belangrijk
In de tabel ‘Extensief bedrijf kan lang doormelken’ op de volgende pagina, is de situatie uitgewerkt voor het extensieve melkveebedrijf. Veruit de grootste kostenpost is het voer. Minder mest aan kunnen voeren bij eigen productie is weliswaar geen feitelijke kostenpost, maar de lagere opbrengst uit ontvangen voor mest kost de ondernemer wel geld.
In de uitgangssituatie daalt de benodigde melkprijs van € 0,196 per kilo melk bij een productie van 10 kilo melk tot € 0,135 bij 35 kilo melk per dag. Gemiddeld is dat een prijs van € 0,153 per kilo melk. In de situatie dat dit bedrijf geen mestaanvoer heeft, daalt de minimaal benodigde melkprijs naar € 0,171 bij de laagste productie, € 0,123 bij de hoogste en € 0,137 gemiddeld. In dat geval hoeft het bedrijf minder organische mest uit te rijden, wat € 3 per ton oplevert.
Ook is een situatie doorgerekend dat het voer 10 procent goedkoper is. In dat geval daalt de minimale melkprijs naar respectievelijk € 0,183, € 0,125 en € 0,142 per kilo melk. Het opruimen van koeien met een lage productie is op deze bedrijven niet eens in beeld.
Op het intensieve bedrijf (tabel Voer en mest duur op intensief bedrijf) is de situatie minder gunstig. Daar bedraagt de minimaal benodigde melkprijs bij de laagste productie € 0,288 per kilo melk. Bij het hoogste productieniveau daalt de benodigde melkprijs naar € 0,195 per kilo melk. Het gemiddelde over alle productieniveaus is hier € 0,222 per kilo melk. Op dit bedrijf tikt, naast de voerkosten, vooral het wel of niet hebben van mestafzetkosten door. Dat blijkt ook uit het alternatief zonder mestafvoer: in dat geval daalt de minimaal benodigde melkprijs naar € 0,224 bij de laagste productie, € 0,165 bij de hoogste productie en € 0,181 gemiddeld. Als dit bedrijf de voerkosten met 10 procent kan verlagen, daalt de melkprijs waarbij doormelken interessanter is dan stoppen naar respectievelijk € 0,27, € 0,18 en € 0,207 per kilo melk.
In de tabel ‘Benodigde melkprijs lager bij beweiden’ is de situatie doorgerekend bij beweiding. Dat geldt dus alleen in bepaalde perioden van het jaar en bij volledige weidegang. Kosten voor zaagsel, het voeren van ruwvoer en machine-uitgaven voor voedering vervallen in dat geval. De benodigde melkprijs bedraagt in dat scenario € 0,179 bij een productie van 10 kilo melk per koe per dag. Bij 35 kilo melk daalt de benodigde melkprijs naar € 0,129. Gemiddeld bedraagt de melkprijs om door te melken € 0,143 per kilo meetmelk.
Productie compenseren
Het punt waarbij melkveehouders beter stoppen met melken is voor de meeste melkveehouders bij de huidige prijzen nog ver uit het zicht. Bovendien krijgen de meeste melkveehouders nog een nabetaling van 1 tot 2 cent per kilo melk. Bij het maken van een actuele vergelijking kunnen de genoemde benodigde melkprijzen in de tabellen met nog enkele centen zakken.
Toch kunnen met name intensieve bedrijven kritisch kijken naar de economische waarde van laagproductie-koeien. Zeker bedrijven die een ondergemiddelde melkprijs ontvangen, kunnen op basis van deze berekening economisch gezien beter stoppen met een deel van de koeien. “De betere, meer efficiënte koeien kunnen dan met wat extra krachtvoer een deel van de weggevallen melkproductie compenseren”, adviseert Van Dijk.
Vanzelfsprekend spelen bij wel of niet opruimen van koeien meer factoren een rol. Het vervangingsbeleid van de ondernemer in combinatie met de aanwezigheid dan wel aankoopkosten van jongvee bepalen mede de te maken keuzes. Ook is de tijdsduur van de lage melkprijs bepalend; marktdeskundigen verwachten dat de melkprijzen steeds meer pieken en dalen gaan vertonen. Bij jarenlange lage melkprijzen kan het interessant zijn koeien op te ruimen, maar het betrouwbaar voorspellen van de duur van de periode dat prijzen laag blijven, kan niemand.
Wat niet is meegenomen, is het effect van minder landelijke productie op prijzen van mestaanvoer en -afvoer en van ruwvoeders. Hoe langer de periode en hoe meer koeien geruimd worden, hoe groter een effect op marktprijzen is te verwachten. Ook is een effect mogelijk op de hoogte van de melkprijs, maar dat is op voorhand onvoorspelbaar.
Voor drie omstandigheden is op basis van een aantal uitgangspunten (zie kader) berekend tot welke melkprijs het interessant is door te melken. Dat is gedaan voor verschillende productieniveaus, van 10 tot 35 kilo melk per koe per dag. Op basis daarvan is een gemiddelde benodigde melkprijs bepaald.
Uitgangspunten voor berekening
Voor het maken van de berekening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De voerkosten zijn
bepaald op basis van 2005 kVEM per koe onderhoudsvoer en
0,46 kVEM per kilo meetmelk. Aankoop ruwvoer kost € 17 per kVEM; verkoop levert € 12 per kVEM op. De prijs van A-brok
is € 20,21 per kVEM en eiwitrijke krachtvoer € 28,72.
Het extensieve bedrijf koopt A-brok; kosten van ruwvoer zijn geteld tegen verkoopprijs.
Het intensieve bedrijf voert ook het dure mengvoer in verband met de eiwitbehoefte. Voor ruwvoer is met aankoopprijzen gerekend. Op die manier zijn geen kosten in beeld gebracht voor met name grond en mechanisatie.
De mestafzetkosten bedragen € 18 per ton of € 12 per kilo fosfaat. Aanvoer van mest kan € 8 per ton of € 5,33 per kilo fosfaat opleveren.
De slachtwaarde van een koe is gezet op € 600 voor de berekening van rentekosten.
In de berekeningen zijn geen kosten voor arbeid meegenomen. In het geval van vaste arbeid is bij minder koeien melken geen directe besparing mogelijk. Bovendien is een deel van de arbeid onafhankelijk van de omvang van de veestapel.
Ook gezondheidkosten zijn weggelaten in de berekeningen omdat die voor de helft liggen bij het jongvee en bij de koeien vooral rondom het afkalven.
Fokkerijkosten ontbreken eveneens in de berekeningen omdat er geen besparing is als een dier al geïnsemineerd is.
Eventueel gemaakte kosten komen ook weer terug in de opbrengst van het kalf.