Bij alle actie rondom stikstof en andere kortetermijn-problemen moet niet het langetermijnperspectief uit het oog worden verloren, waarschuwt melkvee-houderijvoorzitter Wil Meulenbroeks van LTO.
De voorbije maanden waren een bijzondere tijd voor de belangenbehartiging. Toch is de huidige situatie niet het nieuwe normaal, meent Wil Meulenbroeks, voorzitter van de LTO-vakgroep melkveehouderij. Om de stikstofcrisis het hoofd te bieden, hebben alle partijen in de agrarische sector de koppen bij elkaar gestoken en wordt in gezamenlijkheid hard gewerkt aan oplossingen. “Die komen er ook”, is Meulenbroeks’ vaste overtuiging. Toch is de huidige situatie tijdelijk, meent hij. “Je merkt dat je met dertien partijen in een collectief zit. Vergelijk dat met de wielersport. Als peloton kun je op een bepaald traject soms meer aan, maar het kost soms ook extra tijd. Voordat je alle dertien partijen op één lijn hebt… De rest van de wereld wacht niet, je moet wel effectief blijven. Overigens hebben we met zijn allen aan het begin al afgesproken dat het stikstofcollectief tijdelijk is.”
Daarna is het weer ieder voor zich?
“Zeker niet. Als samenwerking een effectief middel is om het doel te bereiken, dan doen we dat. Dat is niet nieuw, en daar verandert niets aan. Ook met partijen uit het collectief blijven we natuurlijk in contact over hoe we elkaar kunnen versterken.”
Heeft iedereen in het collectief wel hetzelfde doel voor ogen?
“Dat denk ik wel. Als agrarische sector en veehouderij moeten we verder kunnen, maar uiteindelijk kan en wil de ene partij misschien sneller en verder dan de andere. Het collectief is er voor stikstofbeleid op de korte termijn, LTO is er zeker ook voor de langere termijn. Hoe blijft er ook de komende decennia ruimte voor de melkveehouderij – en voor andere sectoren – in Nederland? Misschien dat we voor de periode van na het collectief, en als vrucht daarvan, meer in netwerkverband gaan samenwerken. Op het ene thema met die organisaties en op het andere thema met andere groepen.”
Zou een producentenorganisatie melkveehouderij (POM) ook een positieve bijdrage kunnen leveren?
“Ik denk dat het lastig is. Het is in de historie ook nog nooit gebeurd.”
Zou een POM geen authentieker geluid kunnen afgeven?
“Mogelijk, maar authenticiteit heeft ook beperkingen. Iedereen moet zich er wel in thuis voelen. Ik vind dat een NMV en LTO recht hebben op een eigen identiteit. Informeel kun je heel goed zaken afstemmen, maar behoud je eigenheid. Bijvoorbeeld, binnen het collectief moet je voor alleen maar actievoeren niet bij LTO zijn. Wij hebben kennis en expertise in huis. Anderen zijn puur gericht op actie.”
De laatste maanden was er veel kritiek op LTO. Wat vind je daarvan?
“Leden klagen altijd terecht. Daar moet je iets mee. De betrokkenheid is enorm, maar ik denk dat de communicatie beter kan.”
Hoe? Moet Wil Meulenbroeks meer strepen in het zand trekken, zichtbaarder worden, of anders?
“Mezelf ga ik niet veranderen. Ik ben geen haantje en denk misschien te snel in oplossingen, terwijl ik eerst toch meer een streep in het zand moet zetten. Inhoudelijk willen we als vakgroep ook meer aan de weg timmeren, beter laten merken dat we er zijn. Onder meer met meer niet-ledenbijeenkomsten. En daar ook onze meerwaarde tonen. LTO denkt verder dan de dag van morgen. Dat is ondertussen wel een opgave, want door al die kortetermijnzaken is je bezighouden met de lange termijn een moeilijke opgave, maar ook noodzakelijk.”
Heb je wel eens het gevoel dat LTO onterecht onder vuur ligt?
Meulenbroeks reageert met een lachje: “Ja, maar dat hebben anderen ook… Je ziet daarbij overigens wel dat mensen steeds mondiger worden. Dertig jaar terug was kritiek op het RIVM bijna ondenkbaar. Nu moet dat zich verantwoorden. En kijk hoe direct een minister kan worden aangesproken. Wat die kritiek op LTO betreft: in onze vakgroep staan alle bestuurders met beide benen in de praktijk. Ze melken allemaal zelf. Bij veel organisaties waar men hard roept, kunnen ze ons dat niet nazeggen.”
Wat zijn de opgaves na de stikstofproblematiek?
“We moeten zorgen dat we de slag om het ruimtegebruik niet missen. Volgens een aantal langetermijnprojecties zijn er in 2030 tot 35% minder melkveebedrijven. We kunnen dat afwachten en niets doen. Maar, wetende dat het gebeurt, kunnen we er ook voor zorgen dat we hebben nagedacht hoe we dan verder moeten. Het standpunt van de vakgroep is dat de vrijkomende grond beslist niet moet worden omgezet in natuur, maar beschikbaar moet blijven voor agrarisch gebruik. Mogelijk wel aangepast gebruik. Een en ander kan meebrengen dat in sommige gebieden anders gaat worden geboerd, of dat bedrijfsverplaatsingen nodig zijn. Om dat weer mogelijk te maken, moeten we ook zorgen voor een soort voorkeursrecht op vrijkomende, geschikte locaties waar nog mogelijkheden zijn voor doorontwikkeling. LTO is daarvoor een soort houtskoolschets aan het ontwikkelen, maar kan dat niet alleen. We hebben daarbij ook anderen nodig.”
Dat kan inderdaad een zware opgave worden, met name in Brabant – dat een soort status aparte claimt.
“Wat de overheid daar doet, is niet goed en ook niet slim. Verwaarlozing van boerderijen ligt daar op de loer. De provincie zal daar over een aantal jaren de negatieve gevolgen ook wel van ondervinden, maar daar hebben we nu niets aan. Het is een lastig op te lossen probleem. Ook minister Schouten kan er niet zomaar wat aan doen. Toch zou een aanwijzing van het Rijk zaken kunnen veranderen, zoals een aanwijzing van een provincie ook effect kan hebben op een gemeente.”
ZuivelNL is ondertussen gered, door de Nederlandse Melkveehouders Vakbond. Hoe moet het daar verder?
“ZuivelNL is een samenwerkingsverband dat bestaat dankzij alle leden en partners. Het wordt door boeren nog wel eens onderschat, maar het is echt essentieel voor de keten. Dat Nederlandse melkveehouders tot de beste ter wereld behoren, komt door de kracht van onze keten. Dat NMV zich heeft bedacht en uiteindelijk toch lid blijft van ZuivelNL, vinden we een logische keus.”
De meeste kritiek gold de Duurzame Zuivelketen (DZK). Moeten we daar ook zo zuinig op blijven, of mag het een onsje minder?
“Als je de beste van de wereld wil zijn en blijven, dan moeten we daarmee doorgaan. Met wel één voorwaarde: het kan alleen in combinatie met een goed verdienmodel. Als je duurzaam wil zijn, zijn alle drie de P’s belangrijk: people, planet én profit.”
Hoe wil je dat borgen?
“Dat is nog niet exact duidelijk, maar wij willen heldere cijfers. Melkveehouders zijn vaak ook te negatief over klimaat, terwijl het een enorme kans is. We stoten wel wat CO2 uit, maar we leggen ook veel vast. Daarbij is de CO2-footprint van de Nederlandse melkveehouderij heel gunstig ten opzichte van andere landen, terwijl ook de spreiding in resultaat groot is – wat betekent dat er nog ruimte is om nog beter te worden. We zien dat er steeds meer vraag komt naar producten met een lage footprint. Het is aan de verwerkende industrie om deze producten goed te vermarkten.”
Is CO2 niet weer een hype, die over vijf jaar blijkt te zijn geluwd en dan alleen maar geld heeft gekost?
“Nee. De klimaatdoelen zijn met het akkoord van Parijs wereldwijd vastgesteld tot 2050. De komende dertig jaar zijn we ermee bezig. Tegelijkertijd wordt voedselzekerheid – en als onderdeel daarvan efficiency – de komende decennia belangrijker.”
“Over de doelen die in de DZK zijn gesteld of vastgelegd, bijvoorbeeld voor grondgebondenheid, wil ik nog aantekenen dat het gaat om sectordoelen, niet om doelen voor elk afzonderlijk bedrijf. Een verhoging van het percentage eiwit van eigen land van 35 naar 40% is net zo belangrijk als een verhoging van 60 naar 65%. We hebben de diversiteit in de sector keihard nodig. Daarbij moet ieder ook zijn of haar arbeidsplezier kunnen behouden.”
Van veehouderij naar zuivel. Hoe schat je de markt in?
“Het toekomstbeeld is best gunstig. Er is amper volumegroei bij de melkproductie, terwijl de interventievoorraden weg zijn. De behoefte aan zuivel groeit, behalve misschien dan voor een aantal landen als Nederland. Geen argument meer dus om de melkprijs te drukken.”
Hoe kan het dan dat het beeld van de markt gunstig is, maar verwerkers omvallen of grote moeite hebben het hoofd boven water te houden? Erger nog: vaak treffen de problemen ook coöperaties die in boerenhanden zijn. Wat is de toegevoegde waarde dan? Zelfs FrieslandCampina worstelt.
“Ik geloof nog steeds in de toegevoegde waarde van coöperaties, maar een coöperatie moet wel goed functioneren. Als het gaat om FrieslandCampina, is de spanning bij mijn leden best groot. De vraag is wiens belangen eerst komen. De ledenraad heeft daarbij een dubbelrol. Ze moeten het goed doen voor de leden, maar willen het ook doen voor de onderneming. Mag je van een boerenbestuurder die dubbelrol vragen die er nu gevraagd wordt? Het is iets wat veel van onze leden ontzettend bezighoudt. Je merkt ook veel onvrede. In Brabant, maar ook elders, heb je zo een flinke groep boeren bij elkaar die voor alleen de basisprijs zo zou willen overstappen. Ik ga me niet in de interne discussie daar mengen, maar ik agendeer het punt wel. De kracht van de keten is voor de Nederlandse melkveehouderij van levensbelang.”