Doorgaan naar artikel

Steeds meer kleine windmolens, maar nog geen doorbraak

Het aantal kleine windmolens steeg sinds oktober 2020 van 408 tot 510. Dit jaar komen er zo’n 250 bij. Sterk gestegen stroomprijzen stuwen de boerenvraag. Al zijn molens door corona en dure grondstoffen nu veel duurder.

Grote, geautomatiseerde melkveebedrijven zijn energievreters. Om de rekening te drukken of zelfs helemaal terug te brengen zijn naast zonnepanelen kleine windmolens steeds meer in trek. “Die combinatie is aantrekkelijk omdat melkrobots of mestscheiders bijvoorbeeld dag en nacht draaien”, zegt Erwin Haveman, programmamanager duurzame energie van
LTO Noord. “Zo benut je zon én wind optimaal; complementair aan elkaar en op één netaansluiting.”

Toch is de kleine windmolen in tegenstelling tot zonnepanelen nog steeds niet echt doorgebroken. Al groeit het draagvlak bij gemeentes en burgers. In oktober 2020 telde Nederland 408 kleine windmolens; 350 van EAZ, 45 van Bestwatt en in het hogere segment 13 van Windmolens op Maat. Per januari 2022 hadden deze fabrikanten er respectievelijk 60, 30 en 12 bijgebouwd. “Dat lijkt redelijk veel, maar het hadden er qua boerenvraag veel meer kunnen zijn”, merkt LTO’er Haveman op.

250 kleine windmolens in vergunningentraject

Er zitten wel veel kleine molens in de pijplijn. Zo zijn er voor dit jaar in totaal 250 windmolens verkocht die nu in het vergunningentraject zitten. Die zullen vooral in kustprovincies Groningen, Friesland en Noord-Holland gebouwd worden. “De echte doorbraak voor de kleine windmolen moet nog komen”, zegt Pieter Koehoorn, teamleider backoffice van EAZ Wind. “Veel gemeentes passen hun bestemmingsplannen nog aan. We zijn niet negatief over de stappen die gezet worden, maar boeren moeten lang wachten op een vergunning. Meer eenduidig beleid is gewenst.”

Twee derde kleine windmolens in Groningen

Groningen blijft dé provincie van de kleine windmolen. Ruim twee derde van alle molens staat in deze provincie. Het aandeel zal wel
kleiner worden nu windprovincies Friesland (sinds 2020) en Noord-Holland (sinds 2021) als laatste provincies molens tot een ashoogte van 15 meter toestaan.

In Friesland zijn inmiddels de eerste kleine windmolens gebouwd, in de kop van Noord-Holland gaat het nu hard met de eerste vergunningstrajecten. Daarmee ligt de weg nog niet open.

Bestemmingsplannen verschillen per gemeente

Gemeentes moeten afzonderlijk beleid maken op windmolens. Daarvoor is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. In ruim een jaar tijd is hiermee echter flinke winst gemaakt. Ook al omdat gemeentes nu toch bezig zijn met de Omgevingswet en hierin kleine windturbines meenemen. “Bijna alle Friese en Noord-Hollandse gemeentes zijn nu zo ver dat ze binnen een halfjaar hun bestemmingsplan op orde hebben en molens toestaan. Dat was eind 2020 nog koffiedik kijken”, zegt Gijs Hospers, accountmanager van Windmolens op Maat.

In andere provincies laten gemeentes nu makkelijker kleine molens toe, maar verschillen blijven groot. “De bereidwilligheid is er wel, maar het kan soms sneller”, aldus Jan Beens van Bestwatt. Provincie Drenthe volgt inmiddels het beleid van Friesland met een ashoogte van 15 meter. Er worden wel degelijk molens verkocht – ook vanwege de grote bouwblokken -, maar rendement is lastiger omdat Drenthe veel minder een windprovincie is. In Overijssel is beleid soepeler, gemeentes staan er regelmatig ashoogtes tot 25 meter toe.
Utrecht, Zuid-Holland en enkele Gelderse gemeentes
gaan tot 20 meter. Gemeente Barneveld (Gld.) met een maximum van 35 meter biedt de meeste ruimte. Gunstige windprovincies als Flevoland en Zeeland blijven achter. In Flevoland ligt de focus op ‘groot’ en een andere invulling van de Regionale Energiestrategie (RES), klinkt het bij EAZ. In Zeeland zijn gemeentes nog erg voorzichtig, bovendien zijn er minder melkveebedrijven.

LTO’er Haveman merkt op dat er nu een pilot in Flevoland loopt om business cases voor bedrijven te berekenen; rendementen lijken zeer hoog.

Kortere terugverdientijd

LTO merkt dat de kleine windmolen in trek is bij boeren, zeker bij (grotere) melkveehouders. Dat is enigszins opmerkelijk omdat deze molens door de coronacrisis fors in prijs gestegen zijn. In de meeste gevallen met wel 20%. En subsidiepotjes zijn kleiner geworden.

Corona stuwt prijzen kleine molens

De coronacrisis heeft grondstofprijzen flink omhoog gejaagd. Boerderijmolens
zijn bij alle fabrikanten duurder geworden. EAZ verkoopt sinds vorig jaar een
nieuw type molen die de oude vervangen heeft. Deze molen levert 35.000 tot 40.000 kWh per jaar en kost € 75.000 (totaalprijs). Dit was vorig jaar nog € 62.000. De ISDE-subsidie (afhankelijk van rotoroppervlakte) bedraagt € 9.042. De molen van Bestwatt levert 30.000 kWh en kost € 54.000 (was € 50.000) met € 9.000 ISDE. Er komen nog twee andere types. Eentje gaat 100.000 tot 125.000 kWh leveren en kost dan € 142.000. De andere molen is straks goed voor 50.000 à 70.000 kWh (prijs nog niet bekend). Windmolens op Maat verkoopt
één type molen die 98.100 kWH per jaar levert en € 129.000 kost. In 2020 kostte diezelfde molen € 109.500. De ISDE-subsidie: € 13.000.

Boeren kunnen alleen een beroep doen op de ISDE-regeling die uitgaat van rotoroppervlaktes. Afhankelijk van de fabrikant is de subsidie dan € 9.000 tot maximaal € 13.000. Jongeboerensubsidie Jola (tot maximaal € 20.000) is dit jaar verdwenen. Wel is er belastingvoordeel in de vorm van EIA (Energie-investeringaftrek). Toch werden kleine windmolens vooral eind vorig jaar zeer goed verkocht. “De beurs in Hardenberg was een katalysator”, zegt Theo van den Brink van Van Westreenen Adviseurs. “Door de sterk gestegen stroomprijzen is het toen heel hard gaan.” Dit maakt dat de kleine windmolen financieel nu toch beter uit kan
dan een of twee jaar geleden. De gemiddelde terugverdientijd – afhankelijk van locatie – is gezakt van tien naar negen jaar.

Bekijk meer

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin