De klimaatopgave komt steeds nadrukkelijker op de agenda van melkveehoudend Nederland. Dit jaar volgen veel details over hoe en wat voor de doelen van 2030. Deze lijken realistisch en haalbaar, al is er veel verschil per bedrijf.
Melkveehouders gaan zich inspannen om de CO2-uitstoot op hun bedrijven verder te verlagen. Althans, als andere partijen zich aan gestelde randvoorwaarden houden. Dat is wat recent aan de klimaattafel Landbouw en landgebruik is afgesproken. En die randvoorwaarden zijn volgens de melkveesector duidelijk.
In de loop van 2018 besloten NZO, LTO, NMV en NAJK de handschoen klimaatbeleid gezamenlijk op te pakken. Niets doen leek de betrokken partijen geen optie. Met het klimaatakkoord van Parijs (2015) is het wachten tot ngo’s en overheid zich melden. In het regeerakkoord is immers vastgelegd dat er een nationaal klimaat- en energieakkoord komt om invulling te geven aan het akkoord van Parijs.
Ingewikkelde uitgangspositie
De uitgangspositie is echter ingewikkeld. Het begint al met de vraag of en in welke mate de Nederlandse melkveehouderij verantwoordelijk is voor klimaatverandering. Is de opwarming van de aarde niet vooral een gevolg van het in een periode van 200 jaar opstoken van een groot deel van fossiele brandstoffen die in miljoenen jaren zijn ontstaan?, zo leeft de gedachte. Dan is er het feit dat lucht- en scheepvaart in het klimaatakkoord van Parijs nog buiten schot blijven en dat de Verenigde Staten zich in 2017 uit het akkoord hebben teruggetrokken. Daarbij telt 1 Megaton CO2-equivalenten aan reductie in het buitenland als gevolg van de uitvoering van het advies van de Commissie Grondgebondenheid niet als reductie in Nederland. Het zijn allemaal zaken die veel onrust, frustratie en boosheid veroorzaken onder veehouders.
Niets doen is echter geen optie. De belangenorganisaties zijn het eens dat een nieuwe verplichte krimp van de veestapel te allen tijde moet worden voorkomen. Dat deze angst terecht is, bleek al direct tijdens de start van de onderhandelingen aan de klimaattafel. Ngo’s wilden het traject van 2030 tot 2050 naar voren halen om de sector per direct te kunnen inkrimpen. Dat hebben de boerenorganisaties weten te voorkomen. De sector wil verantwoording nemen, maar benadrukt dat het wel moet gaan om een gedeelde verantwoordelijkheid met overheid en bedrijfsleven. Als niet aan de nodige randvoorwaarden kan worden voldaan houdt het simpelweg op. Bij randvoorwaarden moet onder meer worden gedacht aan een integrale benadering met andere duurzaamheidsinitiatieven, een grondgebonden melkveehouderij als uitgangspunt, een erkenning door de overheid van de klimaatmodule in de Centrale Database KringloopWijzer en een adequaat financieringspakket voor de benodigde investeringen.
Eerdere opgave
Hoewel veel melkveehouders waarschijnlijk pas afgelopen jaar, met de invoering van de klimaatmodule in de KringloopWijzer, direct werden geconfronteerd met de klimaatopgave, is er ook in de afgelopen jaren al veel gebeurd. Zo staan er vanuit de Duurzame Zuivelketen (DZK) nog doelen voor 2020. De eerste doelstelling is een reductie van de uitstoot in CO2-equivalanten van 20% ten opzichte van 1990. Daarnaast is er ook nog een doelstelling tot klimaatneutrale ontwikkeling ten opzichte van 2011. Uit de sectorrapportage DZK (2017) valt op te maken dat deze doelen niet worden gehaald. Gezien de roerige afgelopen jaren in de melkveesector lijken betrokken partijen daar niet heel zwaar aan te tillen. Dat betekent niet dat er geen vooruitgang is geboekt. Deze vooruitgang is volgens LTO ook afgetrokken van de nieuwe opgave. Wel drukt het fosfaatreductieplan van 2017 een flinke stempel .
Zo is de sector-carbon-footprint, de uitstoot van de gehele keten, in 2017 voor het eerst sinds de nulmeting gedaald met 2,8% naar 22,4 Mton CO2-equivalenten. Van de emissie vindt bijna 14,5 Mton (64%) direct plaats op melkveebedrijven. Voor het realiseren van de doelen is nog een aanvullende daling van respectievelijk 13% en 16,7% nodig. Ook de product-carbon-footprint, alleen de emissie die betrekking heeft op de productie van rauwe melk op melkveebedrijven, is in 2017 aanzienlijk gedaald van 1.209 naar 1.143 gram CO2-equivalenten per kilo meetmelk.
Hoewel voor het eerst een daling zichtbaar is in de sector-carbon-footprint en voor het tweede jaar op rij een daling in de product-carbon-footprint van melk is voor realisatie van de doelen een verdere daling van de product-carbon-footprint of het productievolume vereist. Bij handhaving van het productievolume in 2017 is in 2020 een emissie van gemiddeld 1.019 gram CO2-equivalanten per kilo meetmelk nodig om het doel klimaatneutraal ontwikkelen te halen en van 955 gram C02-equivalenten per kilo meetmelk om het doel 20% reductie ten opzichte van 1990 te halen. Deze taakstelling lijkt voor nu teveel van het goede.
Concreet
Veel melkveehouders zullen zich afvragen wat er nu eigenlijk concreet op hen afkomt. Probleem is dat dit op basis van de hoofdlijnen (zie kader) nog niet exact valt te voorspellen. In de wandelgangen wordt uitgegaan van een uitstoot in CO2-equivalenten van waarschijnlijk iets boven de 1.000 gram per kilo meetmelk in 2030. Maar er zijn veel variabelen die dit doel kunnen beïnvloeden zoals de ontwikkeling van de melkproductie en de samenstelling van de veestapel. Ook kan de opgave groter worden als het huidige beleid niet de gewenste resultaten oplevert. De huidige bedrijfsspecifieke uitstoot is terug te vinden in de klimaatmodule in de KringloopWijzer. Deze module was een eerste stap om veehouders inzicht te geven in hun uitgangspositie. Tot nu toe wordt de gemiddelde uitstoot per kilo melk nog berekend op basis van gegevens uit het Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research, maar dat gaat naar verwachting straks veranderen nu er bedrijfsspecifiek wordt gekeken. De DZK verwacht geen grote verschillen tussen de footprint zoals berekend met de Klimaatmodule en de huidige monitoring door Wageningen Economic Research.
Duidelijk is dat de uitdaging voor de ene veehouder groter is dan voor de andere. De verschillen tussen bedrijven zijn groot. Zo varieerde de uitstoot in CO2-equivalenten per kilo melk in 2017 van 970 tot 1.461 gram. De verwachting is dat het grootste deel van de totale reductie met relatief simpele aanpassingen in de bedrijfsvoering valt te realiseren. Er is volgens deskundigen nog veel laaghangend fruit. Bijkomend voordeel is dat de eerste te nemen maatregelen in de praktijk al snel leiden tot een beter financieel plaatje. Vervolgstappen vormen in die zin een veel grotere uitdaging, zeker zodra ze veehouders geld gaan kosten.
Veehouders kunnen volgens de opstellers van het zuivelplan kiezen uit een ruim pallet van te nemen maatregelen (zie kader Klimaatopgave). Elke maatregel is zowel door het Planbureau voor de Leefomgeving als een extern bureau doorgerekend. Deze bedragen met onderbouwing worden binnenkort gepubliceerd. Een veehouder kan zelf kiezen wat het beste in zijn bedrijfsvoering past. Die keuzevrijheid was een harde eis in de onderhandelingen. Duidelijk is al wel dat het doel voor 2030 met deze maatregelen niet geheel kan worden behaald al moet ook in deze nog even gewacht worden op een cijfermatige onderbouwing. Innovaties zijn nodig om de sector verder te helpen in het realiseren van haar doelstellingen. Deze lijken er ook wel te komen. Hoe snel dat kan gaan, bewijst bijvoorbeeld de aanpassingen in het samenstellen van krachtvoer in verband met het fosfaatdossier. Om kennis, innovaties, financieringsmogelijkheden zo snel mogelijk te kunnen delen met melkveehouders financieren het zuivelbedrijfsleven, het Rijk, provincies en gemeenten een landelijk onafhankelijk expertisecentrum. Ook komen er meer studiegroepen als Vruchtbare Kringloop Achterhoek, om bestaande kennis zo snel mogelijk te delen.
Jaar van uitwerking
Nu er afspraken zijn gemaakt aan de klimaattafel, is het wachten op de doorrekening door het PBL en een reactie van het kabinet. Deze reactie vanuit het kabinet wordt niet voor de provinciale verkiezingen in maart verwacht. Aan de zuivel en boerenorganisaties nu de taak om de onder voorbehoud gemaakte afspraken uit te werken. Dit jaar zal er steeds meer informatie over hoe en wat naar buiten komen. Voor 2030 lijkt er voor een gemiddelde melkveehouder wat betreft klimaateisen weinig reden tot zorg. De doelen lijken realistisch en brengen in het begin al snel financieel voordeel. Dat wordt in een later stadium lastiger. Ook verschilt de situatie per regio en bedrijfsspecifiek. Denk bijvoorbeeld aan het veenweidegebied dat haar eigen uitdagingen kent. Vanaf 2021 wordt ook de uitstoot van CO2 uit veengebieden meegerekend.
Vele malen groter is echter de uitdaging voor 2050. Zowel de EU als de Nederlandse overheid hebben de ambitie uitgesproken de emissie van broeikasgassen met 80 tot 95% te reduceren ten opzichte van 1990. De taakstelling voor de Nederlandse melkveehouderij is nog niet bekend, maar duidelijk is dat de melkveehouderij nooit klimaatneutraal gaat worden. Innovaties zijn wat betreft deze toekomstige taakstelling zeker nodig om een gevreesde krimp te kunnen voorkomen. Tegelijk is het een feit dat de sector nu al langzaam krimpt. Denk aan de afroming van fosfaatrechten en de 5.000 hectare landbouwgrond die jaarlijks wordt afgesnoept voor natuur, stadsuitbreiding, infrastructuur en ga zo maar door.
‘De klimaatmodule is leidend’
Het afbreukrisico als belangenbehartiger in het klimaatdossier is groot, dat beseft melkveehouder Herman Bakhuis (54) zich maar al te goed. Hij is binnen de LTO-vakgroep melkveehouderij verantwoordelijk voor het klimaatdossier en beseft zich terdege dat er een goed verdienmodel moet zijn om de gevraagde CO2-reductie te realiseren. Hij was nauw betrokken bij het vaststellen van het zuivelplan dat is ingebracht aan de klimaattafel en heeft net 30 ledenbijeenkomsten achter de rug.
Hoe kijkt u als melk-veehouder naar de klimaatopgave?
“Het is prima om verantwoording te nemen en zaken op te lossen voor het maatschappelijk belang, maar wel evenwichtig en niet tegen elke prijs. Ik heb wel een bedrijf en moet daar een inkomen uit kunnen halen. Zo heb ik elke dag bij de onderhandelingen gezeten.”
Wat als de doelen niet worden gehaald?
“Tijdens de onderhandelingen en ook nu ligt nog steeds een botte inkrimping van de veestapel op de loer. Ook zal het maatschappelijk draagvlak van de sector flink ter discussie komen.”
Waar worden melkvee-houders straks op afgerekend?
“De klimaatmodule in de Kringloopwijzer is leidend. Daar wordt straks iedereen op beoordeeld. Hoe dat er uit komt te zien daar gaan we komende tijd mee bezig. De Rijksoverheid is gevraagd om een stok achter de deur. We moeten kunnen sturen als bijvoorbeeld 5% van de melkveehouders niet mee wil doen. Maatregelen kunnen variëren van een heffing tot het tijdelijk kwijtraken van ontwikkelruimte, een avv (algemeenverbindendverklaring) zou daar eventueel bij kunnen helpen. Hier is nog geen keuze in gemaakt.”
Hoe kunnen melkveehouders inspelen op de nieuwe klimaatopgave?
“Melkveehouders doen er goed aan in de klimaatmodule te kijken waar ze staan. Momenteel wordt gewerkt aan een beslistool gekoppeld aan deze module waarmee veehouders kunnen zien wat een te nemen maatregel oplevert. De bedoeling is dat er uiteindelijk een integraal dashboard komt waarmee inzichtelijk wordt wat welke maatregel voor consequenties heeft voor welk doel, dus ook zaken als ammoniak, biodiversiteit en klimaat.”
In hoeverre is het noodzakelijk voor het behalen van de doelen dat de KringloopWijzer als een geborgd instrument wordt goedgekeurd?
“Ik denk dat er in Den Haag wel beweging is, want ook wat betreft biodiversiteit is de KringloopWijzer nodig. Daarbij willen we naar een gewasderogatie toe, ook dat is nodig voor het klimaatdossier en grondgebondenheid en de kringloopvisie van het ministerie van LNV. Het is nu zo dat die voor ruim 80% van de bedrijven klopt. We willen naar 95% in 2020. Voor de overige 5% zouden we een forfaitair spoor kunnen ontwikkelen.”
Het is niet ondenkbaar dat de veestapel toch moet krimpen.
“De uitdaging moet zijn: handelingsperspectief voor ieder individueel bedrijf om bij te dragen aan de klimaatopgave. Bij inkrimping kloppen voor bedrijven hun verdienmodellen niet meer, wordt hun het perspectief ontnomen. Niet grondgebonden bedrijven hebben al 8,3% moeten inleveren. Dat heeft heel veel pijn gedaan en kan niet nog een keer.”
Klimaatopgave 2030
Het doel is een resultaat van 1,6 Mton CO2-equivalenten. Daarvan moet 0,8 Mton methaan in CO2-equivalenten via dier en voeding en mestopslag en bemesting door bijvoorbeeld:
– aanpassing veevoer
– levensduurverlenging
– additieven
– mono-mestvergisting
– meer klaver in grasland
– alternatieven voor kunstmest
En ook 0,8 Mton CO2-equivalenten via bodem en gewas en energiebesparing en productie duurzame energie door bijvoorbeeld:
– minder scheuren gras
– gewasrotatie
– vanggewas
– voorkoelers
– windmolens
– energiebesparing