We moeten af van groot, groter, grootst. Dat is niet langer houdbaar. Er is een nieuw verdienmodel nodig in de melkveehouderij dat een eind maakt aan de intensivering. Dat vindt Natasja Oerlemans van het Wereld Natuur Fonds.
Natasja Oerlemans van het Wereld Natuur Fonds (WNF) is een van de sprekers op het congres Groeien tegen de verdrukking in, dat Boerderij/Proagrica op 20 september in het stadion van Heerenveen organiseert.
Die titel voor het congres spreekt haar niet aan. “Het klinkt alsof je per se moet groeien en dat je nu wordt tegengewerkt. Een soort slachtofferrol? Dat is jammer, want je kijkt niet naar de vraag of die groei ten koste van iets gaat. Van de natuur, het milieu en het klimaat bijvoorbeeld”, stelt Oerlemans. “Zeker omdat groei vrijwel altijd gepaard gaat met intensivering en dat is een maatschappelijke ongewenste ontwikkeling. Niet alleen WNF is tegen verdere intensivering, maar ook LTO, NZO, de samenleving, wetenschappelijke instituten en adviesorganen en de overheid.”
Het is ook de reden waarom LTO en zuivelorganisatie NZO een Commissie Grondgebruik hebben ingesteld. Als enige vertegenwoordiger vanuit de natuurorganisaties zat Oerlemans samen met vijf onafhankelijke melkveehouders, een adviseur en twee vertegenwoordigers van de overheid in die commissie. Het advies was dat de melkveehouderij in 2025 voor 65% zelfvoorzienend moet zijn wat betreft eiwit van eigen land en in 2040 geen voer meer importeert van buiten Europa. “Het ministerie van LNV heeft dat advies positief omarmd”, stelt zij tevreden vast.
Wat moet er volgens het WNF gebeuren?
“We hebben de melkveehouderij losgekoppeld van de natuur. We moeten terug naar systemen die een positieve invloed hebben op natuur, milieu en klimaat. Een melkveehouderij die de kringlopen zo veel mogelijk sluit. Dat is in het belang van ons allemaal. Een gezonde natuur is de basis van ons welbevinden. Ook voor melkveehouders is het cruciaal dat er voldoende bodemleven is, schoon water en schone lucht. Biodiversiteit is de basis van onze voedselproductie. Dat moet voorop staan. We willen dat de huidige trend van voortdurend verlies van biodiversiteit wordt omgebogen naar herstel. Hoe meer soorten, hoe robuuster het ecosysteem. Dat is de basis voor een volhoudbare voedselproductie.”
Een belangrijk element in de niet-sluitende kringloop is het mestoverschot. Hoe kijk je daar tegenaan?
“Nederland is het enige land ter wereld waar mest een afvalproduct is dat tegen hoge kosten moet worden afgezet. In de rest van de wereld is mest juist een waardevol product om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden. Ik las bij de mestfraude dat veehouders jaarlijks€ 500 miljoen uitgeven aan het opruimen van die mest. Te gek voor woorden. Dat geld kun je veel beter inzetten voor verduurzaming.”
In Europa is een vrij verkeer van personen en goederen, maar dat geldt niet voor mest. Gooi de grenzen los, je hebt € 500 miljoen en het probleem is van de kaart.
“We moeten zelf ons probleem oplossen. Het exporteren van mest is geen oplossing, zeker niet als het benodigde voer wordt geïmporteerd uit andere delen van de wereld. Het zo veel mogelijk sluiten van de voer-mestkringloop en deze zo klein mogelijk maken, geeft de minste verliezen. Dat kan niet in één keer. Dat ziet de Commissie Grondgebondenheid ook, vandaar dat ze mestafzet in ruil voor voer binnen een afstand van 20 kilometer voorstelt. Daarmee creëer je een vertrouwensbasis.”
In 1984 bij de start van het melkquotum had Nederland 2,4 miljoen melkkoeien, nu 1,7 miljoen. Hoezo intensivering?
“Het verbaast me dat het aantal koeien in Nederland wordt verward met intensivering. Bij intensivering gaat het om de vraag of het individuele bedrijf in staat is om zijn eigen voer te produceren op eigen land, of in combinatie met grond in de directe omgeving. Steeds minder melkveebedrijven zijn daartoe in staat. Je moet constateren dat het aantal liters melk per hectare sinds 1984 fors is gegroeid. Veel boeren vonden het interessanter om in melkquotum te investeren dan in grond. En ja, ook de milieunormen zijn sinds 1984 aangescherpt, waardoor eerder sprake is van intensivering.”
“De melkveehouders vierden in 2014 de afschaffing van het melkquotum als Bevrijdingsdag. Iedereen rekende zich rijk met uitbreiding van de melkproductie. Het is achteraf de meest pijnlijke dag voor de melkveehouderij. Zeg niet dat het een verrassing is. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft voor de impact gewaarschuwd en geadviseerd om de groei in goede banen te leiden.”
Zit hier niet het probleem van het individuele belang versus het algemene belang? De individuele veehouder kiest voor zijn bedrijf voor groei om een inkomen te halen.
“Dat is de tragiek van individuele belangen tegenover het sectorbelang. De enige manier om zo’n ontwikkeling tegen te gaan, is regels opstellen. De sector heeft steeds aangegeven dat zelf op te pakken, maar dat is onvoldoende van de grond gekomen. Het is steeds pleisters plakken geweest. Uiteindelijk heeft de overheid ingegrepen met fosfaatwetgeving die voor veel biologische en extensieve bedrijven negatief uitpakt. Terwijl die bedrijven vanuit maatschappelijk oogpunt juist ontwikkelingsruimte zouden moeten krijgen.”
Welke keuze moet een melkveehouder maken?
“Er zijn twee stromingen. Groot, groter, grootst of een extensievere melkveehouderij die inspeelt op natuur, landschap en milieu en op waar de maatschappij naartoe wil. Persoonlijk denk ik dat boeren die kiezen voor verder intensiveren een doodlopende weg inslaan. Ze kunnen met deze grondprijzen en de kosten voor arbeid en grondstoffen op den duur niet concurreren met andere landen. Ze moeten zich de vraag stellen wat hun toegevoegde waarde is, ook voor de maatschappij. Blijft die maatschappij, de Europese overheid, gemiddeld € 22.500 inkomenssteun aan mijn bedrijf geven? Moet ik misschien stoppen? Is mijn plek als veehouder wel in Nederland?”
Het is lastig om een andere weg in te slaan. En wat is die weg?
“Belangrijk is dat de overheid, maar ook een Rabobank en een FrieslandCampina aangeven wat de gezamenlijke stip op de horizon is. De sector is daarover nog nooit zo verdeeld geweest, maar het is dringend noodzakelijk dat het gebeurt. Welk toekomstperspectief biedt de maatschappij? Hoe ziet de melkveehouderij er over 20, 25 jaar uit? Wat zijn de verdienmodellen die daarbij horen? Ik begrijp best dat het heel ingrijpend is en heel moeilijk om uit dat systeem van intensivering te komen, maar het zal moeten.”
Dat zal betaald moeten worden. Gaat de consument dat doen met hogere prijzen voor biodiversiteitsproducten?
“Dat zou kunnen, maar een hogere prijs in de Nederlandse supermarkt is slechts een deeloplossing omdat het overgrote deel van de melk wordt geëxporteerd. Melkveehouders moeten daarom ook via andere partijen worden beloond voor hun duurzaamheidsprestaties. Bijvoorbeeld door banken, de zuivelondernemingen, de waterschappen, de overheid. Bij de biodiversiteitsmonitor zie je dat Rabobank rentekorting gaat geven en FrieslandCampina van plan is een toeslag te geven. Er is een grote diversiteit van verdienmodellen, die nu al werken. Ook wij zijn met twee pilots gestart om te zien wat mogelijk is.”
Minister Carola Schouten komt begin september met haar visie over de toekomst van de landbouw. Wat verwacht u, waar hoopt u op?
“Ze heeft oog voor de dilemma’s. Hopelijk zorgt zij voor een stip op de horizon die veehouders duidelijkheid geeft over de toekomst. Daar snakt iedereen naar. In de sector heerst verdeeldheid en worden er voortdurend pleisters geplakt om problemen op te lossen. Laten we het nu eens goed aanpakken. Ze heeft positief gereageerd op het advies van de Commissie Grondgebondenheid. Grondgebondenheid is geen doel, maar een middel om biodiversiteit te kunnen herstellen.”
“Er moet een omslag in denken komen. We moeten af van groot, groter, grootst. Tweede agrarische exporteur van de wereld. Dat is niet langer houdbaar. En we moeten ons ook afvragen of we steeds alle moeite moeten blijven doen om de derogatie te behouden. Zou het niet beter zijn om na te gaan wat nodig is vanuit het oogpunt van natuur, milieu en klimaatafspraken? En dan te bepalen hoeveel koeien daarbij passen en welke verdienmodellen?”
Kortom, een krimp van de veestapel. Hoeveel dieren minder?
“Om te voldoen aan het klimaatakkoord van Parijs is een krimp van 40% van de veestapel noodzakelijk. Daarmee is ook geen derogatie meer nodig en het draagt in grote mate bij aan natuurherstel en andere milieudoelen. Verminderen kan niet van vandaag op morgen. Daar moet je gezamenlijk als partijen in de sector naartoe werken en daarvoor moet je nieuwe verdienmodellen ontwikkelen.”
Natasja Oerlemans (48) is hoofd voedsel en landbouw bij het Wereld Natuur Fonds (WNF) in Zeist. Sinds 2012 is ze bij het WNF in dienst. Voor die tijd werkte ze na haar WUR-opleiding rurale sociologie bij het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM), de Partij voor de Dieren en als zelfstandige. Ze maakte deel uit van de Commissie Grondgebondenheid. Namens het WNF werkte ze mee aan de biodiversiteitsmonitor melkveehouderij samen met Friesland Campina en de Rabobank.
Toen Oerlemans zes jaar geleden bij het WNF kwam, zei haar toenmalige leidinggevende dat landbouw in Nederland geen speerpunt van de natuurorganisatie was. Dat is veranderd, nadat de organisatie vaststelde dat de veehouderij een grote bedreiging vormt voor biodiversiteit.
Bij het bepleiten van een andere aanpak kiest het WNF niet voor de aanval , maar voor samenwerking en het gezamenlijk ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen. Zo is ook met Rabobank en FrieslandCampina de biodiversiteitsmonitor tot stand gekomen, waar alle melkveehouders via Focus Planet mee te maken krijgen.