In de tien jaar na het quotumeinde produceerde de EU 10% meer melk. Wetgeving in Noordwest-Europa zet daar nu een rem op. Minder melk levert stabielere melkprijzen op.
De afschaffing van de melkquotering in 2015 werd met name in Noordwest-Europa met enthousiasme ontvangen. Ondernemende zuivellanden als Nederland, België, Denemarken en Ierland zagen kansen om de melkproductie een boost te geven. In de aanloop naar 2015 werden in Nederland dan ook veel nieuwe stallen gebouwd. Een groot deel van de melkveehouders waar de stallen aan vervanging toe waren, koos ervoor om met het oog op het eind van de productiebeperking flink uit te breiden. Veehouders zagen zich daarin gesteund door LTO, de banken en de zuivelindustrie die stelden dat 20% groei van de melkplas geen probleem zou zijn.
Ook de overheid stond niet geheel negatief tegen productietoename. Probleem met die tienduizenden koeien extra was wel de extra mestproductie. De gevolgen zijn pijnlijk bekend. Het fosfaatstelsel werd uiteindelijk in 2018 ingevoerd met 1 juli 2015 als peildatum. Om onder het fosfaatplafond te komen zijn uiteindelijk circa 150.000 koeien afgevoerd. Nieuwe, grotere stallen bleven gedeeltelijk leeg. De stal vol zetten was alleen mogelijk door te investeren in extra fosfaatrechten.
De afschaffing van de melkquotering en de invoering van het fosfaatstelsel heeft tijdelijk gezorgd voor een dipje in het aantal stoppende bedrijven. Maar na 2018 kwam het percentage stoppers weer rond de 5% te liggen. “De invoering van de fosfaatregels pakte heel verschillend uit voor bedrijven”, kijkt Marijn Dekkers, sectormanager melkveehouderij bij Rabobank terug. “Een deel van de veehouders moest op 1 juli 2015 nog de uitbreidingsslag maken. De verhalen van knelgevallen zijn bekend en zullen zeker meegespeeld hebben in het aantal stoppers. Aan de andere kant hebben veehouders die voor 2015 bouwden geïnvesteerd in activa met langjarige afschrijving van 25 tot 30 jaar. Dat gaf hier en daar toch nog wel lucht. En de hoge melkprijs die de jaren erop volgde, speelde ook een positieve rol”,
Grote regionale verschillen in groei
De Europese melkplas nam van 2013 tot 2022 met zo’n 10% toe tot 145 miljard kilo. De groei kent grote regionale verschillen. Zuid-Europese landen als Frankrijk en Italië waren behoudend en groeiden minder hard. In Oost-Europa bleef de productie-ontwikkeling achter bij de rest van de landen. Onder de noordwestelijke landen lieten Duitsland en Denemarken wel een productietoename zien, maar hier hadden veehouders ook te maken met eisen aan grondgebondenheid. Met name in de laatste vijf jaar zijn daar in Duitsland ook nog eens toenemende welzijnseisen bijgekomen die de ontwikkeling van bedrijven afremt. In vergelijking met 2013 lag de Duitse melkproductie in 2022 met 31,9 miljard kilo een kleine 5,5% hoger. De Deense productie is volgens cijfers van Eurostat in dezelfde periode met 12% gegroeid.
Opvallende groeiers blijken België, en dan met name Vlaanderen, en Ierland te zijn. De Belgische melkveehouders produceerden in tien jaar tijd krap 30% meer. Ierland liet tussen 2013 en 2022 een groei van 5,58 miljard kilo naar 9,09 miljard kilo melk zien. De Ierse veehouderij kenmerkte zich voor het quotumeinde met gemengde bedrijven waar naast melkvee vaak nog ossen werden afgemest. Door de slechte opbrengsten van vleesvee namen veehouders massaal afscheid van die tweede tak en breidden uit in melkvee.
Ook problemen voor Belgen en Ieren
Net als in Nederland lopen de Belgen en Ieren tegen beperkingen aan. België kent inmiddels haar eigen stikstofcrisis, waardoor melkveehouders tegen een mogelijke gedwongen krimp van de sector aankijken. Ierland kent net als Nederland derogatie. Nu die wegvalt, krijgen de Ierse melkveehouders ook te maken met beperkte mestnormen. Dekkers verwacht dat de gevolgen voor de Ieren nog weleens slechter kunnen uitpakken dan voor hun Nederlandse collega’s: “Ierland heeft niet zo’n landbouwstructuur zoals hier, waarbij mest afgezet kan worden bij akkerbouwers. De Ierse melkveehouders moeten het echt alleen maar doen met hun eigen hectares.”
Britten blijven ondanks brexit importeur
De Britse melkveehouderij heeft na de afschaffing van het melkquotum en de brexit nauwelijks groei doorgemaakt. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de melkprijs niet zo goed is als op het Europese vasteland waar zuivelaars de melkverwaarding beter in de vingers hebben. De afgelopen tien jaar produceerden Britse veehouders met 15 miljard kilo melk hooguit een miljard kilo meer. Hiermee is de melkproductie vergelijkbaar met Nederland, terwijl de bevolkingsomvang met 65 miljoen driemaal zo groot is. Het Verenigd Koninkrijk is en blijft netto-importerend.
Polen vreemde eend in de bijt
Zoals eerder aangegeven hebben Oost-Europese lidstaten geen grote ontwikkelingen doorgemaakt. Terwijl deze landen wat betreft beschikbare oppervlakte landbouwgrond, lage grondprijzen, klimaat en arbeid best wat te bieden hebben. Dat de melkveehouderij zich beperkt ontwikkelt, heeft te maken met het ondernemersklimaat en de politieke situatie. Dat zijn ook redenen waarom er weinig veehouders vanuit bijvoorbeeld Nederland daar een bedrijf opstarten.
Vreemde eend in de Oost-Europese bijt is Polen. Dat land heeft de afgelopen tien jaar een gestage ontwikkeling doorgemaakt. Het aantal melkveebedrijven neemt door schaalvergroting rap af. De professionaliseringsslag zorgt ervoor dat in dezelfde tijd de landelijke melkproductie met een kleine 30% is gegroeid. Veel rek zit er niet meer in. Polen heeft met 14 miljard kilo melk een zelfvoorzieningsgraad van 125% en is afhankelijk van overige EU-landen voor de afzet daarvan.
Minder koeien en melk in Nederland
Door de huidige stikstofproblematiek verwachten marktdeskundigen dat de totale Nederlandse rundveestapel met zo’n 30% zal dalen. De krimp zal gebiedsafhankelijk zijn en mede zijn ingegeven door de opkoopregeling.
Krimp van de sector hoeft geen probleem te zijn. In de basis zal de zuivelmarkt verstevigen. Dit biedt voor jonge ondernemers ook weer mogelijkheden. Al kunnen blijvers de fosfaatrechten van stoppers niet volledig overnemen door afroming.
De tijden van grote groei van bedrijven zijn niet alleen vanwege stikstofwetgeving voorbij, ook de publieke opinie speelt daarin een belangrijke rol. Daarnaast is de kostprijs voor de laatste liter melk hoog door onder andere arbeid en voerkosten, waardoor eerder de keus gemaakt zal worden die dure liters te laten liggen.
EU-productie krimpt, maar wereldvraag blijft groot
Niet alleen in Nederland, maar in alle Noordwest-Europese landen is het ondernemersklimaat niet meer gericht op productiegroei. Martin Valstar, zuivelanalist bij Dairyntel, gaat ervan uit dat de Europese melkplas de komende jaren afneemt, wat een andere dynamiek in de markt brengt: “Verwerkers willen veehouders aan zich binden of ook gaan aantrekken. Daarvoor moet de verwaarding van zuivelproducten wel goed op orde zijn, meer melk willen betrekken, zal een hogere melkprijs met zich meebrengen.”
Het aantrekken van melk hoeft uiteraard niet binnen de landsgrenzen te gebeuren. Nederlandse zuivelaars betrekken nu al melk uit België en Duitsland en die markten blijven net zo interessant als leverancier.
Tegenover de krimpende Europese melkplas staat dat de wereldmarkt blijft groeien. Opvallend daarin is dat pakweg het laatste jaar de stijging van de mondiale melkproductie niet de door analisten verwachtte 1% tot 1,5% behaalde. Zowel Europa als Oceanië hebben weinig ruimte om uit te breiden in productie. Noord-Amerika heeft die mogelijkheden wel, maar ook daar lijkt de komende jaren weinig grote groei te verwachten. De Verenigde Staten hebben in vergelijking met de EU het voordeel flexibeler met prijsschommelingen om te kunnen gaan. Dit komt door meer variabelere kosten voor arbeid en voer dan in Europa.
De wereldbevolking neemt nog altijd toe, al viel de vraag naar zuivel het afgelopen jaar ook tegen. Dit had mede te maken met een tegenvallende economie in China. Ondanks het afnemende marktaandeel ligt de wereldzuivelmarkt de komende jaren er voor Europa gunstig bij.