Aandoeningen in de transitieperiode als (slepende) melkziekte of lebmaagverdraaiing kunnen de veehouder veel geld kosten. Investeringen in verbeteringen zijn terug te verdienen; garanties zijn er niet.
Veruit de meeste gezondheidsproblemen bij melkkoeien ontstaan in de transitieperiode. Los van het feit dat in deze cruciale fase veel in het lichaam gebeurt, worden de koeien niet gemolken en staan vaak minder in het zicht van de veehouder. Bovendien ligt de focus op een deel van de bedrijven nog steeds wat minder op deze groep, constateren deskundigen. “Op bedrijven waar veehouders meer controle hebben over de droge koeien, starten ze beter op en wordt een deel van de problemen voorkomen”, is de ervaring van Mark van Kleef, dierenarts en coach bij veterinair adviesbureau Klevet Koeienpraktijk.
Van Kleef ziet dat bedrijven waar het niet lekker loopt, gemakkelijk in een negatieve spiraal belanden met zichtbare (klinische) en onzichtbare (subklinische) schade tot gevolg. Veelgemaakte fouten tijdens droogstand gebeuren vooral rondom voeding, huisvesting en management. Denk aan onvoldoende drogestofopname voor behoud van penswerking, een rantsoen dat niet past (te veel energie en/of te weinig structuur), onrust of overbezetting in de stal en te weinig aandacht voor probleem- en risicokoeien. Dat zijn met name oude, vette koeien en/of koeien die al eerder problemen hebben gehad. In het kader staan een aantal aandachtspunten.
€500 kan de schade per individuele koe zijn
Hessel Reitsma, accountmanager bij Speerstra Feed Ingredients, benadrukt dat op probleembedrijven altijd verschillen tussen koeien zijn. ‘Een transitieprobleem’ is daarom te algemeen. “Een deel heeft bijvoorbeeld een te lage voeropname en daardoor lebmaagverdraaiing en meer kans op slepende melkziekte (ketose). Bij andere komt het door een verkeerde energievoorziening na het afkalven.” Dat maakt het lastig om heel secuur oorzaak, gevolg en schade aan elkaar te verbinden.
Schade door transitieproblemen
Er zijn internationaal diverse onderzoeken gedaan naar het voorkomen van gezondheidsproblemen in de transitieperiode en de kosten die dat met zich meebrengt. Daarbij circuleren verschillende percentages hoe vaak het gebeurt en hoe groot de schade is per koe. Daarbij wordt ook verschil gemaakt in lactatiestadium. Zo komt (sub)klinische melkziekte bij vaarzen nauwelijks voor en neemt het snel toe naarmate koeien vaker hebben gekalfd. Ook wordt niet altijd een duidelijk onderscheid gemaakt in klinische en subklinische problemen. Dat blijft volgens Van Kleef het lastige aspect om schade door fouten in de transitie in beeld te brengen. “Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat voor elk klinisch geval van melkziekte er tien subklinische gevallen zijn. Een koe die plat ligt, is duidelijk, maar het grootste deel merkt de veehouder dus niet direct op.”
Op basis van cijfers uit de literatuur is een overzicht gemaakt van wat transitieproblemen voor schade kunnen geven op een bedrijf (zie tabel). Per 100 koeien kost slepende melkziekte bij die uitgangspunten € 6.000 per jaar; melkziekte nog iets meer. Problemen door aan de nageboorte blijven staan en lebmaagverdraaiingen zorgen gemiddeld voor beduidend minder kosten per jaar. Bij individuele koeien kan de schade echter zo tot € 500 oplopen, verwacht Reitsma.
Daarbij wel de kanttekening dat optellen van schadeposten niet reëel is, aangezien de aandoeningen ook verband met elkaar houden. Een lebmaagverdraaiing volgt vaak na een geval van ketose. Het geeft wél aan dat de economische schade als gevolg van minder melk, uitval van dieren en behandelkosten aanzienlijk kan zijn. Dan blijven aspecten als arbeidsongemak voor de veehouder en zijn personeel, de aanslag op het welzijn van de dieren en het streven naar duurzame koeien die langer meegaan nog buiten beschouwing.
Investering om problemen te voorkomen
Het is altijd goed om omstandigheden in de stal te verbeteren en te optimaliseren. Specifiek rondom de transitieperiode is een inschatting te maken van wat de investering mag kosten als daardoor minder problemen voorkomen. Overigens zijn er in het buitenland modellen om schade door ketose, melkziekte en andere aandoeningen door te rekenen. Zo heeft het Deense Simherd een programma om modelberekeningen te maken. Het programma werkt met bedrijfsspecifieke uitgangspunten, waardoor de uitkomsten niet 1-op-1 zijn over te nemen.
Maar stel dat een bedrijf met 200 koeien een jaarlijkse verliespost heeft van € 30.000 als gevolg van fouten in de transitieperiode. Om deze te halveren mag een investering dus € 15.000 per jaar kosten. Bij 15% jaarkosten (afschrijving, rente en onderhoud) is dat een investering in huisvesting en/of klimaat van € 100.000. Denk aan meer vreet- en ligplekken of het aanleggen van isolatie, mechanische ventilatie en/of actieve koelmogelijkheden. Het lastige is dat 1-op-1-verbanden en garanties niet zijn te geven. Wel is bekend dat voldoende vreetplaatsen, een goed klimaat en rust in de stal belangrijk zijn voor een probleemloze opstart.
Het aanpakken van de voerstrategie vergt geen grote kosten. Het zit meer vast op een goed doordacht rantsoen en een consequente manier van voerverstrekking. Van Kleef merkt dat fouten eerder in het aanbod van voer, dan in de samenstelling van het rantsoen ervan zit. Hij focust vooral op een stuk preventie door inzicht in de bloedwaarden met calcium en energie. Met die informatie krijgen veehouders inzicht om het transitiemanagement waar nodig bij te stellen. Op bedrijven waar Van Kleef een analyse maakt, blijkt bij afwijkingen dit in de meeste gevallen te zitten in te weinig vreetplekken of te weinig voer in de goot.
Soms kunnen additieven een handje helpen. Reitsma zegt dat het op probleembedrijven een verschil kan maken. Het bedrijf heeft een aantal producten voor die per transitie pakweg € 5 tot € 15 per koe kosten. Het gaat bijvoorbeeld om anionische zouten, bestendige choline of een gistproduct dat de weerstand verhoogt. Garanties op succes kan hij niet geven en soms is het gewoon uitproberen. “Belangrijk is om het op de juiste manier in de juiste hoeveelheid aan te bieden.”
Bij alles rondom het verbeteren van de transitieperiode is het te goed beseffen dat de belangrijkste investering die weinig kost, focus en aandacht van de veehouder zelf is.