Doorgaan naar artikel

‘Als jullie het niet kunnen, wie dan wel’

Wat vindt u van de melkveehouderij en welke adviezen heeft u voor ondernemers en de sector? Die vraag stelde Melkvee100Plus aan mensen die in meer of mindere mate buiten de veehouderij staan. Het levert een verfrissend beeld op.

In de waan van de dag en in tijden van een stikstof- en coronacrisis is het soms moeilijk om te zien waar de melkveehouder vandaag staat en wat de gewenste richting is. Organisaties als LTO, NZO en de zuivelfabrieken hebben wel ideeën hoe de sector de komende jaren zou moeten ontwikkelen, net als de overheid. Maar soms is het nuttig en verhelderend om met wat meer afstand en met wat minder betrokkenheid naar de sector te kijken.

Om die reden vroeg Melkvee100Plus aan een aantal mensen, die in meer of mindere mate buiten de melkveehouderij staan, hoe ze tegen de sector aankijken en welke adviezen ze veehouders willen meegeven. Het ­levert een mooi palet aan meningen en visies op, zoals in de kaders op deze pagina’s is te ­lezen.

Over het algemeen zijn de gevraagde deskundigen positief over de melkveehouderij, de structuur met een sterke band met de zuivelbedrijven en zeker over de veehouders. Een rode draad die door de visies loopt is om in overleg te komen en te blijven met de ­omgeving. Schrijfster en filosoof Marjan Slob verwoordt dat mooi. “Als veehouders zelf aangeven waar ze mee worstelen, kan dat dat veel begrip opleveren, ook voor hun dillema’s. Als je je kwetsbaar voelt, overschreeuw het niet maar breng het ter sprake.”

Een milde houding ten aanzien van de veehouderij is ook te bespeuren bij Marc van den Tweel, algemeen directeur van Natuurmonumenten. Hij ziet in de agrarische sector een belangrijke drager van het cultuurlandschap. Van den Tweel verwacht meer oog voor natuurinclusiever werken. “Daar hoort absoluut bij dat als wij als maatschappij meer vragen van de boer, hij of zij daar dan ook een faire beloning voor krijgt.”

Langetermijnvisie

Verder wordt het belang van een duidelijke langetermijnvisie meerdere keren aangekaart. Dat geldt voor de sector als geheel, maar ook voor individuele bedrijven. Dat kan de sector niet alleen en deze moet daarom in samenspraak met partners in de keten en ­zeker ook de overheid ontwikkeld worden. Voormalig hoogste ambtenaar van het ministerie van LNV Chris Kalden weet als geen ­ander hoe het in Den Haag werkt. Hij ziet dat wantrouwen tussen sector en overheid leidt tot meer regels terwijl dat eigenlijk andersom zou moeten. Hij roept de sector op om verbindende kartrekkers naar voren te schuiven.

Een ander gevolg van te weinig collectieve sturing wordt door Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut benoemd. Ze voorziet een snelle toename van digitalisering maar waarschuwt dat betrokken partijen ook investeren uit eigenbelang. “Daarbij kunnen data zich tegen de sector keren waarbij adviezen niet per se in het voordeel van de veehouder zijn.”

Opvallend zijn de meningen rondom de mate van zakelijkheid die in de sector nodig is. Op bedrijfsniveau adviseert varkenshouder Johnny Hogenkamp altijd de eigen verdiensten voor ogen te houden en te denken vanuit rendement. Hogenkamp verwacht dat melkveehouderij steeds meer de varkenshouderij achternagaat. Erwin Ros, één van de ­divisiedirecteuren van Royal Reesink, ziet op basis van ervaringen uit het buitenland dat omvang niet zaligmakend is. Hij benadrukt de waarde van familiebedrijven en het belang dat ondernemers zich nog ‘boer’ voelen en niet een manager, die te ver van de werkvloer staat. Beide meningen kunnen bestaan en daar zit waarschijnlijk ook een deel van de kracht van de Nederlandse veehouderij­sectoren. Overigens noemt Ros ook de veerkracht van veehouders opvallend en een groot goed.

‘Overschreeuw het niet maar breng het ter sprake’

Vegetariër noemt Marjan Slob zichzelf niet maar ze is zich zeer bewust van het vlees dat ze eet, en dat in toenemende mate. “Ik heb geen moreel bezwaar tegen eten van dieren. Ik vind het wel belangrijk dat een dier een goed leven heeft gehad.” Voor Slob, schrijfster en filosoof en lid van de Raad voor Dieraangelegenheden, ligt het kantelpunt op het moment dat een dier niet meer als individueel levend wezen wordt gezien. Zelf eet ze bij voorkeur biologisch, maar ze is niet van mening dat de hele veehouderij biologisch zou moeten. Ook de schaal van bedrijven is voor haar niet bepalend, mits het dier ‘naar eigen aard’ een goed leven heeft gehad.
Slob ziet dat een deel van de burgers dieren steeds meer menselijke gevoelens toedicht. Een verkeerde ontwikkeling aldus de filosofe, omdat dat tegen het welzijn van het dier kan ingaan. “Sentimenten uit de maatschappij moeten niet zomaar worden opgelegd. Maar ik vind wel dat de veehouderij een morele plicht heeft om te onderzoeken wat wel of niet kan.” Ze doelt bijvoorbeeld op het scheiden van koe en kalf. Als veehouders zelf aangeven waar ze mee worstelen, zou volgens haar dat veel begrip opleveren, ook voor hun dilemma’s. “Als je je kwetsbaar voelt, overschreeuw het niet, maar breng het ter sprake. Het zal verrassend veel sympathie opleveren.”
Naast dierwelzijn vindt Slob kringlooplandbouw en duurzaamheid belangrijk thema’s. Ze vindt het heel goed als marktpartijen dat oppakken, waarbij de overheid wel de kaders moet blijven aangeven. “Veehouders moeten een verhaal hebben op welke wijze ze werken aan duurzaamheid. Dat hoeft echt niet alleen biologisch te zijn.”

‘Meer invloed van digitalisering op de bedrijven’

Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut, verwacht de komende jaren meer invloed van digitalisering op bedrijven in de agrarische sector en ook in de melkveehouderij. “Data bieden mogelijkheden bij belangrijke thema’s als kringlooplandbouw, gezondheid en dierenwelzijn.” Het Rathenau Instituut houdt zich bezig met onderzoek en debat over de impact van wetenschap, innovatie en technologie op de maatschappij. Peters heeft zelf een landbouwkundige achtergrond.
Toch ziet ze ook belemmeringen en bedreigingen; de kosten gaan voor de baten uit en het is de vraag of de sector er voldoende in investeert. Ze constateert dat partijen die wél investeren dat ook doen uit eigenbelang. Daarbij kunnen data zich ook tegen de sector keren waarbij adviezen niet per se in het voordeel van de veehouder zijn. Dat is een lastig spanningsveld. “Ik zie helaas te weinig collectieve sturing om hier goed invulling aan te geven.” Een ander zorgpunt voor haar is dat techniek tot nu toe vooral tot intensivering en groei leidt en niet tot een meer geaccepteerde vorm van veehouderij.
De coronacrisis laat volgens Peters de kwetsbaarheid van een exportgedreven sector zien. Ze waarschuwt voor verdere schaalvergroting maar ook voor een ander fenomeen; invloed van buitenlandse partijen, zoals banken of investeerders op de Nederlandse veehouderij. “Hoeveel zeggenschap behoud je dan?” Peters adviseert terug naar de basis te gaan, meer focus op regionale kringlopen en creëren van meerwaarde. De goede structuur van de zuivelsector is een positief punt. “Nederland is een welvarend land en er is veel kennis in de sector. Als jullie het niet kunnen, wie dan wel?”

‘Een langetermijnvisie is keihard nodig’

Goede verhoudingen en strategische allianties met externe partijen zijn van levensbelang voor de melkveehouderij. Dat stelt Chris Kalden, voormalig hoogste ambtenaar van het ministerie van LNV en voorzitter van de stichting weidegang. Hij ziet dat wantrouwen tussen sector en overheid leidt tot regeldichtheid en het moet juist andersom. “Bij weidegang is dat goed gegaan. De overheid kon het verplichten, maar heeft randvoorwaarden gemaakt waardoor het ook zonder wetgeving goed ontwikkelt.”
Zijn belangrijkste boodschap is om elkaar in de keten op te zoeken. “Ja, er is veel ongenoegen over prijsvorming, maar je lost het niet op door meer te eisen. En al helemaal niet door elkaar te verketteren zoals nu veel te veel gebeurt. Wat wel helpt is samenwerken in de keten. Dat zijn producent, melkverwerker en de retailer.” Kalden ziet positieve ontwikkelingen maar revolutionair wil hij dat niet noemen.
Het onderliggende probleem is dat de sector in zijn ogen veelal acteert op ontwikkelingen van de korte termijn, terwijl juist een langetermijnvisie keihard nodig is. Daarbij moet de sector zelf een aantal uitmuntende en verbindende kartrekkers naar voren schuiven. “Cees Veerman zou daar een prima man voor zijn.” Deze zouden moeten zorgdragen voor een ‘herstart’ in de relatie tot de overheid en alle andere partijen.
Lastig voor de sector is dat de politieke agenda, coalitiebelangen maar ook de personen bepalend zijn bij de houding van de overheid. “In beginsel is er zeker bereidheid. Maar ook hier geldt weer dat de sector vanuit een eigen langetermijnperspectief met de overheid in overleg moet.”

‘Ondernemen op rendement, niet op oud geld’

De melkveehouderij gaat volgens varkenshouder Johnny Hogenkamp qua ondernemersvraagstukken de varkenshouderij achterna. Die volgt op haar beurt weer de pluimveehouderij. “Net als in onze sector zal de nettomelkprijs de 25% goedkoopste kostprijs opzoeken.” Hogenkamp adviseert melkveehouders daarom te ondernemen op rendement en niet op oud geld of geschonken grondbezit. Daarbij horen volgens de ondernemer ook zakelijke contacten met bedrijven. “Een voerboer levert voer, een bank levert geld. Handel zakelijk en niet op basis van emotie.” Hij ziet dat met name de jonge generatie melkveehouders dat niet veel anders doet dan collega’s in de varkens- en pluimveehouderij.
Hogenkamp heeft zich de afgelopen jaren hard gemaakt voor een meer eerlijke verdeling van de winst in de varkenshouderij. Een boodschap die in feite voor de hele agrarische sector geldt. Hij waarschuwt collega’s altijd om de werkelijke verdiensten per uur niet uit het oog te verliezen. “Een monteur kost € 60 per uur, dan moet een melkveehouder niet voor € 10 of 20 per uur willen werken.” Hij rekent zodoende met een minimaal privé-inkomen van € 30.000 tot € 60.000. Daarnaast is het verstandig hetzelfde bedrag jaarlijks te reserveren om een buffer op te bouwen. “Dat hoeft niet per se in geld maar kan ook in een halve of hele hectare financieringsvrije grondaankoop per jaar.”
Voor jonge ondernemers heeft Hogenkamp nog een advies: stop de eerste 10 jaar alles in het bedrijf. De komende 25 jaar zijn te gebruiken om € 1 tot € 2 miljoen aan vermogensuitbouw te reserveren. “Naast voordelen voor een eventuele opvolger kunnen dan ook andere kinderen behoorlijk worden bedeeld.”

‘Structuur met familiebedrijven is groot goed’

De Nederlandse melkveehouderij kijkt soms wat verlekkerd naar landen met grote bedrijven als de VS. Niet altijd terecht, vindt ­Erwin Ros, een van de divisiedirecteuren van Royal Reesink. “Ik heb best wat melkveebedrijven over de wereld gezien, maar groot is zeker niet altijd beter. Groot kan ook groot fout gaan.” Juist de zeer zakelijke, op kostprijs gedreven veehouderij is in zijn ogen geen voorbeeld voor hier in Nederland. De structuur met familiebedrijven waarbij de veehouder zelf boer blijft of heel dicht op de praktijk zit, ziet hij als een groot goed van de Nederlandse sector. Verder valt Ros de veerkracht van de landbouwers en zeker veehouders op; het inspelen op nieuwe ontwikkelingen en daarbij stappen vooruitzetten.
Een voordeel van meer manager zijn dan boer, vindt hij wel dat dan sneller buiten het eigen bedrijf wordt gekeken. “Dat wordt zeker nu met kringlooplandbouw belangrijk. Kijk rond en ga samenwerkingen aan en deel daarbij informatie, dan krijg je die ook terug.” Hij signaleert wat dat betreft een valkuil bij familiebedrijven. Dat de zuivelafnemers een steeds grotere taak daarin nemen vindt hij in beginsel niet verkeerd, maar ontslaat ondernemers niet van hun eigen verantwoordelijkheid. Net zoals bij Royal Reesink gebeurt, adviseert Ros aan veehouders om in scenario’s te denken; wat kan bijvoorbeeld corona of stikstof voor mijn bedrijf betekenen en welke keuzes kan ik maken? “Een bedrijf zomaar 180 graden omgooien kan Royal Reesink niet, en een gemiddelde veehouder ook niet. Een veehouder kan wel telkens kijken wat er beter kan en nodig is voor de middellange en lange termijn en zo nodig onderweg bijsturen. Geen revolutie, maar evolutie.”

‘Bij meer vragen hoort een faire beloning’

Marc van den Tweel, algemeen directeur van Natuurmonumenten, voelt zich sterk verbonden met het buitengebied en agrarische familiebedrijven. “Ik ben zeer gesteld op ons cultuurlandschap dat in belangrijke mate door agrarisch beheer tot stand gekomen is. Boeren zijn onmisbaar en van grote betekenis voor het Nederlandse landschap.”
Van den Tweel verwacht dat dat voor een toekomstbestendige en maatschappelijk gedragen melkveehouderij er nog meer oog komt voor natuurinclusiever werken en steeds meer veehouders daarmee aan de slag willen. “Daar hoort absoluut bij dat als wij als maatschappij meer vragen van de boer, hij of zij daar dan ook een faire beloning voor krijgt. Tegenover het verlenen van maatschappelijke diensten moeten maatschappelijke verdiensten staan.”
Van den Tweel is positief over de initiatieven om verduurzaming van de melkveehouderij te bevorderen. “Wij steunen dit ook als Natuurmonumenten, bijvoorbeeld via onze samenwerking met FrieslandCampina. Veranderingen vragen een inzet en een verantwoordelijkheid; in de hele keten van consument tot producent. Ik vind een initiatief zoals het Deltaplan Biodiversiteitsherstel daarom positief: boeren en natuurbeschermers zij aan zij, en zo hoort het.”
Een natuurinclusieve landbouw betekent voor hem niet per se biologisch. “Tegelijkertijd geloof ik ook niet in schaalvergroting als dé oplossing voor de melkveehouderij. Toekomstbestendigheid schuilt ook in aspecten als behoud van maatschappelijk draagvlak, in evenwicht met natuur en leefomgeving ondernemen, innovatie, ondernemerschap door waarde toe te voegen en bedrijfsovername toegankelijk maken en houden.”

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin