Doorgaan naar artikel

Rekenen aan renure toont risico op hoge kosten

Het produceren en gebruiken van mineralenconcentraat staat in de belangstelling, zeker nu de signalen op groen staan om het als kunstmestvervanger (renure) in te zetten. Er liggen kansen, maar het risico op hoge kosten ligt op de loer.

(De bedragen in dit artikel zijn op 25 april aangepast ten opzichte van de eerdere versie van 21 februari, red.)

Vloeibare mineralenconcentraten zijn niet nieuw in de veehouderij. Deze meststoffen, afkomstig uit dierlijke mest of uit stallucht, staan volop in de belangstelling, omdat ze kunstmest kunnen vervangen. Tot op heden vallen de meststoffen echter onder de stikstofruimte voor dierlijke mest.

Sinds enkele jaren dragen de concentraten ook de term renure. Dat is afkomstig uit Europees onderzoek waar de term REcovered Nitrogen from manURE (‘teruggewonnen stikstof uit mest’) is geïntroduceerd. Het gaat bij deze meststoffen niet om de techniek waarmee ze zijn geproduceerd, maar om de specificaties. De belangrijkste is een voldoende hoog gehalte aan anorganische stikstof ten opzichte van de stikstof in de mest en garanties voor een stabiele kwaliteit.

Overigens mogen deelnemers die in een mineralenconcentraat-pilot in de Achterhoek meedraaien dit jaar nog renure-waardige producten in de kunstmestruimte inboeken. Ook wordt spuitwater gewonnen uit stallucht in de Nederlandse mestwetgeving niet als dierlijke mest gezien. Voor alle andere concentraten is het voor gebruik als kunstmestvervanger wachten op Brusselse toestemming, waar de signalen afgelopen maart voor op groen zijn gezet (zie kader Renure kent een lange weg). Het moet nog wel verder worden uitgewerkt.

Praktijkrijpe installatie

De discussie rondom toelating van renure valt samen met de afbouw van derogatie en de snel oplopende mestafzet en -kosten voor melkveebedrijven. Daardoor wordt meer nagedacht over het verwerken van het eigen mestoverschot. Daarmee is de mineralenstromen beter te benutten met minder afzet van drijfmest en aankoop van kunstmest.

Een praktijkrijpe installatie is de Gazoo van JOZ. Volgens technisch adviseur Jorrit Kuperus draaien er inmiddels acht installaties, waarvan de oudste nu drie jaar. Het zijn bedrijven met hoge mestafzetkosten waarbij het aantal koeien varieert van circa 135 tot 300 stuks. “Bij 1.000 kuub mestafzet is een installatie meestal niet interessant”, is zijn ervaring. “Maar als mestprijzen structureel op € 25 tot misschien wel € 35 per ton liggen, rekent het bij die hoeveelheid mest ook rond.” Voor bedrijven die klemlopen op fosfaat rekent het minder snel dan bij stikstof, is zijn ervaring. Kuperus verwacht met een investering in een mestscheider en stikstofkraker van 2 tot 2,5 ton een terugverdientijd van 1,5 tot 5 jaar.

Onzekere factoren

Veehouders die nadenken over investeren in mest verwerken, ontkomen niet aan een calculatie. Daarbij zijn een aantal zekere componenten, zoals de hoogte van de investering, maar ook aannames. Denk aan huidige en toekomstige prijzen voor afzet van drijfmest, aankoop van kunstmest, energie en hulpstoffen. Ook opbrengsten of juist kosten voor afzet van restproducten zijn een onzekere factor.

Om klanten daarbij te ondersteunen, heeft Countus een model gemaakt om de investeringen en terugverdienmogelijkheden van een stikstofkraker in beeld te brengen. “Sommigen denken wat gemakkelijk: zet maar neer die installatie. Met ons model is het beter te onderbouwen”, aldus Rick Hoksbergen, branchespecialist melkvee bij het accountantskantoor. Hij benadrukt wel dat het niet om de harde getallen gaat, maar vooral de richting aangeeft.

Een praktijkrijpe installatie is de Gazoo van JOZ. Volgens de leverancier draaien er inmiddels acht installaties, waarvan de oudste nu drie jaar. Het zijn bedrijven met hoge mestafzetkosten waarbij het aantal koeien varieert van circa 135 tot 300 stuks.
Een praktijkrijpe installatie is de Gazoo van JOZ. Volgens de leverancier draaien er inmiddels acht installaties, waarvan de oudste nu drie jaar. Het zijn bedrijven met hoge mestafzetkosten waarbij het aantal koeien varieert van circa 135 tot 300 stuks.

Zijn collega bedrijfsspecialist Nico Stokman heeft met het model een aantal varianten doorgerekend (zie tabel 1 en 2). De berekening is gemaakt met de meest recente informatie over de toepassing van renure, dus met 100 kilo per hectare. In de calculatie worden alleen de kuub verwerkt die op basis van een stikstofoverschot moeten worden afgezet. “Dat maakt dat bedrijven met meer snijmais een slechtere businesscase hebben.” Mais heeft immers een veel lagere fosfaatnorm dan grasland. Hetzelfde geldt voor intensieve bedrijven: doordat extensieve bedrijven meer plaatsing hebben van fosfaat kunnen ze het hele overschot verwerken.

Uit de berekening in tabel 2 blijkt de prijs per verwerkte ton mest bij toepassing van renure als kunstmest tussen de € 22 tot € 32 per ton te liggen. Vooral de kosten zuur, loog en elektra tikken door gestegen prijzen hard door. Buiten de stikstofruimte van kunstmest stijgt de range van € 24 tot zelfs € 42 per ton. Met andere woorden: als mestafzet goedkoper is dan deze bedragen, dan is verwerking niet interessant. De bedrijfsopzet is dus allesbepalend: op het grote extensieve bedrijf met weinig snijmais kan een investering met deze uitgangspunten eerder uit dan op het kleine intensieve bedrijf. In alle gevallen zijn de kosten behoorlijk en moeten afzetkosten voor drijfmest structureel op een hoog niveau liggen om het economisch rond te rekenen.

Stokman heeft ook gekeken wat de gevolgen zijn als de uitgangspunten wijzigen (zie tabel 3). Met name de hoogte van de (netto-)investering, kosten van zuur en loog en minder kuub er doorheen tikken hard door. “Dat laatste is interessant om over na te denken met de uitdagingen waar de sector voor staat. Bij een eventuele krimp heeft dat gevolgen voor de businesscase, en bij groei moet dat qua vergunningen mogelijk zijn.”

Concentraat afvoeren

Het economisch model van stikstofkrakers is gebaseerd op maximaal gebruik van eigengemaakte kunstmest. In dat geval zijn risico’s redelijk in te calculeren, aangezien er geen of weinig mineralen van het bedrijf af gaan. Daarbij blijkt uit de calculatie van Countus dat bedrijven vanaf circa 2,5 GVE per hectare ook concentraat moeten afvoeren. Dat maakt intensieve bedrijven afhankelijker van de markt wat meer risico oplevert.

In het geval er geen erkenning komt, moeten bedrijven een groot deel van het mineralenconcentraat afvoeren. Nu wordt dat nog gratis of voor weinig opgehaald, zo is het ook meegenomen in de calculatie. Er worden contracten voor vijf jaar aangeboden, maar er is geen garantie dat dat blijft, zeker als grote hoeveelheden beschikbaar komen en het niet tot waarde wordt gebracht in de markt. Verwerkingskosten kunnen dan snel oplopen. Een voordeel blijft dat er veel minder tonnen concentraat dan drijfmest zijn af te zetten: dat kan een factor 10 tot 15 schelen. Kortom, er liggen kansen voor bedrijven om fors te besparen op de mestafzet, maar risico’s op hoge kosten zijn er ook.

Managen bleek complex

Onder deskundigen verschillen daardoor meningen in hoeverre investeringen in bedrijfseigen mestverwerking doorzet. Critici wijzen naar de situatie in de varkenshouderij, waar interesse in mestverwerking steeg tijdens perioden met hoge mestprijzen, maar weer inzakte bij normale bedragen om de mest op te laten halen. Ook bleek het managen van installaties complexer en duurder dan eerder gedacht. Waar de verwachting was dat mestproducten geld op zouden brengen, moest in de praktijk juist worden bijbetaald. Henk Willems, directeur van VP-Hope, heeft jarenlange ervaring met mestverwerking en (grootschalig) maken van mineralenconcentraat. Hij is in het algemeen kritisch op de mogelijkheden voor verwerking op bedrijfsniveau. “Ik heb bij varkenshouders te veel voorbeelden waar het uiteindelijk duurder uitpakte en meer tijd kostte dan eerst begroot. Ook in de melkveehouderij gaat monovergisting veel minder hard dan verwacht.” Een nadeel is volgens Willems dat kosten voor kleine installaties relatief hoog zijn. Dat veehouders met renure de meststoffen op eigen bedrijf plaatsen, maakt de businesscase wel interessanter en minder afhankelijk van de markt.

De mestverwerkingsexpert verwacht de komende jaren vooral mogelijkheden van centrale verwerking op locaties, waarbij rundveemest uitermate geschikt is om biogas van te maken. Een deel van de fracties gaat als renure terug de sector in, een deel kan voor export weg. “Voor mestverwerking moet je schaal en professionaliteit hebben”, is zijn ervaring en waarschuwing. Ook zijn de risico’s voor een collectief anders dan voor een individuele ondernemer.

‘Goede oplossing’

Er zijn ook deskundigen die de ontwikkeling van verwerking op bedrijfsniveau met meer vertrouwen tegemoet zien, zoals Jan Roefs, directeur van het Nederlands Centrum Mestverwerking (NCM). “Met aan de ene kant een mestoverschot en aan de andere kant een nutriëntentekort op percelen is renure een goede oplossing. Als het alleen gaat om aan de renure-criteria te voldoen, komen er wellicht andere, simpelere technieken. Of veehouders investeren, is uiteindelijk een individuele kosten-batenafweging.”

Een sterk punt ten opzichte van de situatie in de varkenshouderij is dat veehouders voor de afzet van de mestproducten minder of niet afhankelijk zijn van anderen. “De politieke wil is uiteindelijk de bottleneck voor deze ontwikkeling.” Hij verwacht om de kosten te drukken meer samenwerking en/of loonwerkers die een rol gaan spelen.

Hetzelfde geluid is bij DLV Advies te horen. Youri van Vugt, adviseur mest en mineralen, verwacht dat de ontwikkeling meer afhangt van de mestproblematiek dan de systemen op zich. “Het blijft lastig om de mestsituatie de komende jaren in te schatten en daarmee de rentabiliteit in de toekomst. Met een goed voorjaar kan de acceptatiegraad in de akkerbouw zo 20% hoger liggen ten opzichte van een slecht voorjaar.” Daardoor ontstaat direct een andere mestsituatie. Van Vugt merkt dat die onzekerheid veehouders wel doet twijfelen. “Het is hetzelfde als investeren in extra mestopslag om in het voorjaar meer mest af te kunnen voeren. Veehouders zijn terughoudend, omdat de mestmarkt volgend jaar weer heel anders kan zijn.”

De adviesorganisatie gelooft vooral in monovergisting op melkveebedrijven. In het algemeen waarschuwt hij dat veehouders de impact van een technische oplossing voor de bedrijfsvoering niet moeten onderschatten. “Het lijkt eenvoudig, maar er komt toch altijd meer bij kijken voor een goede werking, nog los van de storingsgevoeligheid.”

René Stevens

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin