Veel melkveehouders hadden vorig jaar goede verdiensten en ook dit jaar lijkt het goed uit te pakken. Veranderende fiscale regels bepalen mede wat er onder de streep overblijft. Dat vraagt meer vooruitkijken.
Het jaar 2022 gaat de boeken in als een dik bovengemiddeld melkjaar en ook in 2023 realiseren veel bedrijven goede cijfers. Een flinke belastingclaim ligt dan op de loer. Daarom zoeken ondernemers en adviseurs altijd naar mogelijkheden om de fiscale druk te beperken.
Een voor de hand liggende, is het doen van extra investeringen. Hans Scholte, sectorleider melkveehouderij bij Flynth, ziet dat een deel van de veehouders dat afgelopen jaar heeft gedaan. Hij ziet daarbij ook de keerzijde. “Uitgaven van vorig jaar om minder belasting te betalen, drukken nu soms flink op de beschikbare liquiditeitsruimte van bedrijven.”
Scholte geeft aan dat investeringen vaker plaatsvinden met het oog op arbeidsbesparing, volgens hem een logische ontwikkeling. Investeringen in uitbreiding van de productieomvang vinden minder plaats. In alle gevallen vraagt het om goed afwegen van opties. Hij benadrukt dat bij deze investeringen door melkveehouders, en soms hun adviseur, nogal eens te weinig gelet wordt op het beoogde rendement. “Breng daarom eerst in beeld hoe groot de extra opbrengsten zijn. En welke extra kosten een veehouder moet maken om meer koeien te houden en die laatste kilo’s melk te produceren. Soms valt het extra rendement hiervan tegen. Dat kan een reden zijn om een andere keuze te maken.”
Gijs Veenhuijsen, senior belastingadviseur bij Flynth, ziet dat een deel van de ondernemers zich nog vaak door de waan van de dag laat leiden. “Investeringen leveren bijvoorbeeld afschrijvingspotentieel op. Maar het is goed om te kijken wat de richting van het bedrijf is en wat de overheid voor nu en de langere termijn verlangt.” Dat kan consequenties hebben voor de investeringskeuze, maar ook de rechtsvorm. Denk aan duurzame investeringen, die soms ook aanvullende investeringsaftrek meebrengen.
Hij begrijpt dat het lastig is om alles wat er nu en straks op de sector afkomt door te vertalen naar het bedrijf. “Zeker in een situatie waarin de overheid geen keuzes maakt, zoals blijkt uit een recent onderzoek van Wageningen Universiteit. Het is dan lastig vast te stellen of het fiscale effect van keuzes het op termijn waard is geweest”. Zijn advies daarom: zoek het in de ontwikkelingen die de overheid duidelijk voorstaat, want daar gaat het uiteindelijk toch naartoe. Denk aan duurzaamheid, sluiten van kringlopen en energietransitie. “Maar kijk ook goed wat bij jezelf en je bedrijf past, maak geen keuzes tegen je eigen natuur in. Fiscale aspecten zijn niet leidend, die kunnen tot keuzes leiden waar je zelf niet gelukkiger van wordt.”
Verdwijnen middelingsregeling
Uiteraard is fiscale wet- en regelgeving een factor om rekening mee te houden. Er zijn altijd wijzigingen die gevolgen hebben voor de eigen fiscale druk en mogelijkheden die druk te beperken.
Een belangrijke recente wijziging voor ondernemers is het verdwijnen van de middelingsregeling. Middeling is grofweg voordelig als de belasting over het gemiddelde van drie jaar lager is dan de belasting over de drie aparte jaarinkomens. Bij één (positief of negatief) piekjaar is middelen vaak nuttig. Het afschaffen van deze regeling betekent dat voor de laatste keer over de jaren 2022, 2023 en 2024 kan worden gemiddeld. “Vooral bij een piekjaar als 2022 ben je blij dat de regeling nog bestaat”, aldus Veenhuijsen. Het is in elk geval met de adviseur goed kijken welk blok van jaren het meest interessant is om de middeling toe te passen. “Gebruik je 2020, 2021 en 2022 of een andere combinatie van jaren waar 2022 in zit? En een verzoek tot middeling kent termijnen, houd daar wel rekening mee.”
De mogelijkheid om ondernemingsverliezen te verrekenen blijft uiteraard wel bestaan. Dat betekent dat een verlies kan worden verrekend met positieve box 1-inkomsten uit de drie voorafgaande jaren en de negen volgende jaren.
Binnen bv-structuren is de verliesverrekening sinds 2022 aangepast. Voorwaartse verrekening is vanaf dat jaar onbeperkt mogelijk; terugwenteling van verliezen is beperkt tot één jaar. Daar staat tegenover dat het verlies dat in een jaar verrekend kan worden, is beperkt. Volledige verrekening van verliezen is mogelijk tot een winst van maximaal € 1 miljoen per jaar. Alles daarboven is voor de helft bruikbaar om verliezen te verrekenen. Voor de veehouderij is dat echter meestal niet van toepassing.
Oprichten van een bv
Het oprichten van een bv is een mogelijkheid om belasting te drukken. Veenhuijsen benadrukt dat het ondernemersbestaan voor privéondernemers na de meest recente Prinsjesdag wat guurder is geworden. “In 2022 was de scheefgroei tussen winstheffing voor de inkomstenbelasting bij een eenmanszaak en maatschap/vof enerzijds en vennootschapsbelasting bij een bv anderzijds maximaal. Met name het lage tarief van 15% in de vennootschapsbelasting was gunstig. De overheid lijkt dit verschil inmiddels met allerlei belastingmaatregelen recht te trekken. Het voordeel van het hebben van bv neemt dus af.” Hij hanteert inmiddels een niveau van € 1,5 ton structurele winst per jaar per persoon voordat het interessant is.
In bepaalde gevallen heeft de bv nog steeds nut. Met name grote bedrijven doen er goed aan de voor- en nadelen van verschillende bedrijfsvormen naast elkaar te zetten. “Maar structureel hoge winsten zijn slechts voor een selecte groep weggelegd.”
De bv kent voor melkveehouders sowieso beperkingen. Zo zijn de voordelen van de landbouwvrijstelling bij een bv niet volledig te benutten. Lange tijd zag RVO de inbreng van een bv als grond voor afroming van fosfaatrechten. Sinds dit voorjaar is dat na een succesvolle procedure door Flynth niet meer aan de orde.
Om de voordelen van het lage belastingtarief te gebruiken zonder verlies van de ondernemersfaciliteiten in privé, wordt vaak de hybride-structuur genoemd. Een bv, waar de ondernemer zelf de aandeelhouder van is, treedt dan als maat/vennoot toe tot de maatschap of vof. Winst wordt verdeeld tussen de vennoten. De vennoot-bv betaalt vennootschapsbelasting over zijn winst. De vennoot-ondernemer betaalt inkomstenbelasting, maar behoudt het recht op de ondernemersfaciliteiten.
In een aantal gevallen kan dit voordelig uitpakken. Toch heeft Veenhuijsen reserves bij deze opzet. “Het voordeel wordt vaak groter ingeschat, vooral doordat advieskosten vaak hoger uitpakken dan tevoren ingeschat.” Ook verwacht hij dat de Belastingdienst op een bepaald moment stappen tegen dergelijke opzetten gaat nemen. “Eén misser in deze opzet en de ondernemer wordt opgezadeld met grote kosten.”