Veel melkveebedrijven zijn de afgelopen jaren gegroeid. Bij de grote groeiers zijn verschillende typen te onderscheiden, die wat zeggen over de mate van succes en kansen voor de toekomst.
Stilstand is achteruitgang, massa is kassa en degenen die niet zijn gegroeid, zijn er niet meer. Het zijn enkele gevleugelde uitspraken die zeker ook van toepassing zijn op de melkveehouderij. De meeste bedrijven met gemiddelde (ruim 100 koeien) en bovengemiddelde omvang van vandaag hebben groei meegemaakt. Tot zover niets nieuws, maar een interessante vraag is welk typen harde groeiers er zijn, en wat dat betekent voor de kracht en toekomstbestendigheid van het bedrijf. Samen met Flynth adviseurs en accountants daarvoor vier categorieën gedefinieerd.
1. Melkveehouders die willen meegroeien met omgeving
Bedrijfsontwikkeling vanuit ondernemerschap, veehouder wil ondernemen en heeft een neus voor de juiste beslissingen op het juiste moment. Vaak historisch al grotere en sterkere bedrijven.
– Waar zitten de risico’s? “Bij deze categorie bedrijven zijn dat er niet zoveel. We zien dat deze bedrijven vaak in balans zijn gegroeid en er financieel sterk voorstaan. Het grootste risico zit bij de bedrijfsopvolging; niet alleen vanwege het grote kapitaal naar de volgende generatie gaat, maar de opvolger heeft ook niet per definitie dezelfde capaciteiten als de ouders.”
– Hoe gaat het in de praktijk? “Dit zijn ondernemers die goed met bedreigingen overweg kunnen. De verschillen in verdiencapaciteit en toekomstbestendigheid tussen de kopgroep en de rest zal de komende jaren verder toenemen.”
2. Melkveehouders die noodzaak voelen om te groeien
Flink uitbreiden omdat iedereen het doet. Niet achter willen blijven of vanuit persoonlijke motivaties mee willen doen met de rest.
– Waar zitten de risico’s? Scholte: “Dat ondernemers met deze achtergrond een groeisprong maken en het niet overzien. Ze onderschatten dat een groot bedrijf runnen hele andere competenties vraagt. Zeker in combinatie met een hoge financiering geeft dat stress en onzekerheid en grote kans dat technische en financiële resultaten achterblijven.”
– Hoe gaat het in de praktijk? Scholte: “Veel zit vast op arbeid en organisatie. Vanaf een bepaalde bedrijfsomvang is personeel nodig en dat wordt heel vaak onderschat. De veehouder moet als leidinggevende werkzaamheden uit handen kunnen geven. Helaas kennen we uit de praktijk ook bedrijven in deze categorie die het niet hebben gered.”
3. Melkveehouders die noodzaak voelen om te groeien
Het bedrijf heeft lang niet of te weinig ontwikkeld en nu dient zich een bedrijfsopvolger aan. Het maakt daarbij een groeispurt, met vaak een moeizame financiering en/of vrijmaken van eigen middelen.
– Waar zitten de risico’s? “Het is een risicovolle strategie. De vraag in zulke gevallen is waarom er niet eerder is gegroeid. Het kan misschien niet in de genen zitten van de ondernemer. Het kan zijn dat de opvolger ambities en ondernemerschap heeft maar moet daar wel de ruimte voor krijgen.”
– Hoe gaat het in de praktijk? “We zien dat een deel het wel heeft gered. Maar er zijn ook ondernemers die tegen de eigen grenzen zijn aangelopen. Ze blijven in het oude stramien denken en werken met hoge financiële lasten die niet goed zijn te managen.”
4. Melkveehouders die voorkomende kansen benutten
Samenwerking of overnemen van stoppende buurman, overname bedrijf van partner, warme grond verkopen of verplaatsing.
– Waar zitten de risico’s? “Het kan heel succesvol zijn, zeker als groei mogelijk is zonder verhogen van de financiering. Een kans om te groeien betekent echter niet automatisch de capaciteiten om een groter bedrijf te managen. Daar spelen dezelfde aspecten als bij de eerste categorie.”
– Hoe gaat het in de praktijk? “Samenwerking staat in de belangstelling, maar gaat soms mis omdat veehouders het niet gewend zijn om echt en structureel samen te werken, zeker niet om dingen anders te doen of uit handen te geven. Het is meer dan burenhulp. Groeien na financieel voordeel kan leiden tot een minder kritische houding ten aanzien van investeringen en uitgaven.”
Waarom groeien bedrijven?
Sectorleider melkveehouderij Hans Scholte herinnert er nog even aan waarom bedrijven groeien: bedrijven bij Flynth met meer dan 200 koeien realiseren gemiddeld 2 cent per kilo melk méér marge dan bedrijven met minder dan 200 koeien. Daarbij is de marge bij de grotere bedrijven met 0,75 cent net positief en bij de kleinere categorie 1,25 cent negatief. Voldoende bedrijfsomvang is belangrijk aangezien er een structurele druk is op de marge. Het verschil zou nog groter kunnen zijn als de financieringslasten niet hard waren opgelopen. Dat is volgens Scholte een aspect dat het voordeel van groei snel kan doen omslaan in een nadeel. Uit de tweede grafiek blijkt dat de gemiddelde schuld minder hard groeit dan het aantal koeien, maar dat is zeker niet overal het geval.
Dat grotere bedrijven een betere marge hebben, heeft niet te maken met de melkprijs die ze beuren. Integendeel; die is op de grotere bedrijven zelfs lager. Dat komt vooral door lagere gehalten in de melk en minder vaak weidegang. Het verschil wordt gemaakt door een betere bruto geldstroom en minder uitgaven per kilo melk. “Het voordeel van een grotere schaal is dus duidelijk zichtbaar bij deze bedrijven.” Dat wil overigens niet zeggen dat kleinere bedrijven geen goede marge kunnen maken, want verschillen tussen bedrijven zijn groot.
In alle gevallen is het belangrijk dat bedrijfsontwikkeling zoveel mogelijk in balans gebeurt; dat betekent dat productiemiddelen als dieren, grond, arbeid en kapitaal optimaal bij elkaar aansluiten. Factoren als ambitie en persoonlijke interesses kunnen de ontwikkeling een bepaalde kant opduwen die het beste past bij de ondernemer.
Tien voorwaarden voor succesgroei
1. Scherpe kritieke melkprijs en voldoende marge. Dan geeft omvang extra geldstroom.
2. Beheersing van de financieringslasten, bij voorkeur door voldoende eigen vermogen.
3. Groeien in balans, dus in gelijke mate van de productiemiddelen zoals grond, huisvesting en arbeid.
4. Aanwezigheid van rechten, stal, grond en arbeid maakt uitbreiding snel goedkoper.
5. Mogelijkheden op het bouwblok en gunstige afstand tot buren en/of een Natura 2000-gebied.
6. Kansen die schaalvoordeel geven maximaal benutten.
7. Groeien vanuit ondernemerschap en eigen visie voor de lange termijn. De goede verdeling van aandacht tussen hoofd- en bijzaken.
8. Hebben van goede technische resultaten en kunnen behouden bij meer koeien.
9. Maken van keuzes die passen bij de leeftijd; voor een ondernemer van 30 zijn andere dingen belangrijk dan iemand van 60 zonder opvolger.
10. Groeiplannen zijn in lijn met de ambities van de opvolger(s).
Kansen benutten
Hoe mooi zou het zijn als er een blauwdruk is voor succesvolle groei. Die is er helaas niet. Er is wel een aantal voorwaarden die de kans vergroten. Wageningen University & Research deed enkele jaren geleden onderzoek naar succesvolle en minder succesvolle groeiers. Het gaf geen model voor succesvolle groei; wel werd duidelijk dat groei goed en slecht kan uitpakken. Tussen de groepen meest succesvolle en minst succesvolle groeiers zit een gat in de inkomensontwikkeling van maar liefst € 7 per 100 kilo melk. Een deel van de groeiers zag de kritieke melkprijs stijgen, terwijl er ook bedrijven zijn die na de uitbreiding juist een lagere kritieke melkprijs realiseerden.
Niet zozeer de uitgangssituatie en de groeistrategie, maar de ondernemer maakt het verschil. Uit het onderzoek blijkt dat melkveehouders die economisch succesvolle groeiplannen realiseren, tijdens de planvorming veel aandacht aan economie en arbeidsefficiëntie besteden. Succesvolle groeiers doen het op alle onderdelen beter dan de minder succesvolle groeiers. Een deel van de succesvolle groeiers zag hun financiering per kilo melk na de uitbreiding zelfs dalen. Dat komt omdat ze veel minder in gebouwen hoefden te investeren. Maar ook op het gebied van persoonskenmerken, competenties en opvattingen over investeren kwamen verschillen.
Veehouders die goed groeien kunnen de kansen benutten die dit met zich meebrengt. Scholte waarschuwt echter voor een aantal aspecten waar grote groeiers beducht voor moeten zijn. Wat vaak wordt onderschat is dat een groot bedrijf anders in elkaar zit dan een klein bedrijf. Dat komt terug in de aansturing met bijvoorbeeld personeel, maar ook het managen van grote koppels koeien is niet vergelijkbaar. “Alles is groter, dus de risico’s zijn dat ook.” Juist risicomanagement is van toenemend belang voor continuïteit voor de lange termijn. Verder vervult een groot bedrijf een andere maatschappelijke positie; bedrijven staan – terecht of onterecht – meer in de picture en kan ook impact hebben op de ondernemer en het gezin. Op dat vlak is hebben van meer locaties een goede mogelijkheid, wat de laatste jaren al wat meer navolging in de praktijk krijgt. Het vergt wel extra vaardigheden om twee locaties te managen.
Gevolgen bedrijfsovername
De keuze voor flinke groei heeft in veel gevallen ook gevolgen voor de toekomstige bedrijfsovername. Nu al is het een feit dat de totale waarde fors is gestegen terwijl de verdienpotentie onvoldoende is meegegroeid. De toegenomen overnamesom laat zich daardoor niet automatisch terugverdienen door hogere inkomsten als gevolg van uitbreiding in melk. Er zijn niet veel opties om deze situatie te doorbreken. Meer hypotheek nemen kan de opvolger niet dus moeten de ouders of broers en zussen (nog) meer water bij de wijn doen. En juist daar constateert Scholte een toenemend probleem; broers en zussen moeten al slikken dat veel vermogen achterblijft voor de bedrijfsopvolger. De overdrager kan de andere kinderen nooit compenseren omdat de vrije waarde simpelweg te hoog is.
Wat helpt is tijdig beginnen met vermogensvorming in de maatschap. Ouders kunnen voorgaand aan dat moment er al voor zorgen dat het bedrijf voldoende omvang heeft zodat er (tijdelijk) twee inkomens uit het bedrijf komen. Nieuwe vormen waarbij een deel van de landbouwgrond in eigendom bij de familie blijft of erfpachtconstructies bieden mogelijkheden, maar kunnen in de praktijk nog op weinig steun rekenen. “Wat dat betreft is de agrarische sector traditioneel. Ik merk het ook als het onderwerp bij studiegroepen wordt besproken.” Het zou volgens Scholte goed zijn als daar de komende jaren meer aandacht voor komt.