Doorgaan naar artikel

Investeren in een hogere melkprijs

Het leveren van melk in een zuivelconcept raakt steeds meer ingeburgerd. Meedoen is echter niet voor iedereen weggelegd en vraagt soms grote of kleine investeringen. Dat is rond te rekenen maar het blijft een bedrijfseigen afweging.

Recent is het aanbod van zuivelconcepten uitgebreid met het bekende Beter Leven 1-ster-concept. De melkveehouderij was al bekend met toeslagen voor weidegang en VLOG-melk waardoor iets extra’s doen voor een hogere melkprijs steeds meer gewoon wordt. Kenmerkend voor de zuivelconcepten is dat van de veehouder een inspanning wordt gevraagd, zowel in de manier van werken als de bedrijfsomstandigheden.

Het oudste concept is Caring Dairy van Cono (zie kader Keuzepakket bij concept-pionier). De Cono-leden ontvangen 0,75 cent per kilo extra en kunnen via een keuzeprogramma hetzelfde bedrag erbij krijgen. Als tegenprestatie ontvangen veehouders bij A-ware en DeltaMilk 3 cent per kilo extra. Deelnemers aan On the way to PlanetProof van Stichting Milieukeur/FrieslandCampina krijgen vooralsnog een opslag van 1 cent en in 2020 het dubbele. Beter Leven 1 ster betaalt tot op heden de hoogste vergoeding, namelijk 6 cent. Dat is wel inclusief weidegang. De Beter Leven-keten is als laatste erbij gekomen en nog zeer beperkt wat betreft aantal deelnemers.

In grote lijnen volgende de vier concepten dezelfde eisen maar toch zijn er ook verschillen. De belangrijkste aspecten staan in de ­tabel Maatregelen hebben invloed op de kosten weergegeven. Met de komst van Beter Leven is het grootste verschil de aandacht voor dierenwelzijn in de stal om deze geschikter te maken voor de behoefte van melkvee- en jongvee. In tegenstelling tot de andere concepten heeft Beter Leven een lange lijst van eisen waar direct, na ver- of nieuwbouw of na een bepaalde datum aan moet worden voldaan. De belangrijkste staan weergegeven in de tabel Gedetailleerde eisen Beter Leven.

Voordeel opleveren

Meedoen met een concept kan dus betekenen dat een bedrijf aanpassingen moet doen in de bedrijfsvoering. In de praktijk is het echter vaak andersom, constateert Dick Jan Koster, bedrijfsadviseur bij PPP Agro Advies. “Veehouders doen vaak mee als ze relatief gemakkelijk aan de eisen kunnen voldoen.” Daar komt bij dat het niet alleen een economische afweging hoeft te zijn, maar ook een manier om de lat telkens hoger te leggen of voor sommigen is het uit idealisme.

Een aantal eisen die geld kosten, komen in één of andere vorm in alle concepten terug zoals voldoende eigen grond, ruwvoer uit de regio en voor iedere koe een ligplaats. Nieuwe stallen, en zeker die volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij of moderne eisen zijn gebouwd, zullen volgens Coster al aan veel eisen voldoen. Extra kosten daarvoor zijn op bedrijfsniveau bij benadering wel vast te stellen.

Voor een ander deel van de eisen is dat een stuk lastiger zoals aspecten als weidegang, minder gewasbescherming, betere mineralenbenutting, eigen energieproductie en permanent grasland. “Maar ze hoeven niet per se geld te kosten en kunnen ook financiële voordelen opleveren.” Een eis als agrarisch natuurbeheer en plas-dras hakt er hard in als de beste grond daarvoor gebruikt wordt. Voor kruidenrijk grasland valt dat wel mee. “En in de praktijk hebben veehouders vaak een perceel of een deel ervan dat zich er wel voor leent waardoor het nauwelijks ten koste gaat van de opbrengst.” Ook kan een veehouder het gewonnen ruwvoer laten aansluiten bij de verschillende rantsoenen die hij heeft, zoals voor droge koeien en jongvee.

Stal vergroten

Het meest concreet zijn extra investeringen die veehouders moeten doen in de huisvesting van koeien of jongvee. Het is dan de vraag of deze investeringen lonend zijn. Kort door de bocht mag voor een bedrijf met 200 koeien of 1,8 miljoen kilo melk tegenover een plus op de melkprijs van 1 cent per kilo melk een investering staan van € 12.000. Dat is op basis van 15% jaarkosten (afschrijving, rente en onderhoud). Voor investeringen in gebouwen zijn de jaarkosten zo’n 10%, waar een investering van € 18.000 tegenover mag staan. Veehouders kunnen bepalen aan de hand van beoogde investeringskosten of ze die ­terug kunnen verdienen.

Het meest ingrijpend is het vergroten van stalruimte. Alle vier de concepten hanteren de eis dat nu of op termijn voor elke koe een lig- en vreetplaats aanwezig moet zijn. Vooral in relatief brede stallen (bijvoorbeeld 3+3) met één voergang kan vreetruimte een probleem zijn. Extra ruimte maken kan in sommige gevallen met een extra voergang langs de stal.

Voor complete uitbreiding van een stal ­exclusief stalinrichting rekent Agrifirm Exlan € 350 per vierkante meter (zie tabel Kosten­niveau aanpassingen wisselend op pagina 11). Bij 8 vierkante meter per koe is dat zo’n € 3.000 per koe. Inclusief inrichting komt dit gauw op € 3.500 per plaats. Stel dat 20 extra plaatsen nodig zijn, dan is dat een investering van € 70.000. Daar is een extra melkprijs van 3,8 cent per kilo voor nodig.

Beter Leven stelt daarnaast nog een reeks andere eisen op het gebied van huisvesting. Het kan ook zijn dat de maten van de inrichting niet voldoen of een doorsteek ontbreekt. Dat soort grote aanpassingen hoeft pas na ­renovatie of uiterlijk in 2040 doorgevoerd te zijn. Als deze in het normale investeringsritme vallen hoeven geen extra kosten worden geteld.

Wel kunnen kleine aanpassingen nodig zijn, zoals plaatsen van koeborstels, verlichting, ventilatoren of extra drinkpunten. Het realiseren van een afkalf- en ziekenstal kan soms relatief eenvoudig in de bestaande ruimte. In het geval er voor moet worden gebouwd, telt Exlan voor beide een investering van zo’n € 22.500 dus samen € 50.000. Dat is bij 1,8 miljoen kilo melk omgerekend 2,8 cent per kilo.

Te weinig grond

Naast investeringen in stalruimte kan het zijn dat er te weinig grond aanwezig is. Ook dat komt in meer of mindere mate in alle de vier de concepten terug. Als wordt geteld met 3% rente en 30 jaar aflossing, kost grond van € 50.000 jaarlijks € 3.000 per hectare. De totale opbrengsten van een hectare grond zijn door PPP begroot op € 2.600. Dat is voor ruwvoeropbrengst, mestafzet en betalingsrechten. De totale jaarkosten exclusief pacht of rente/aflossing bedragen € 1.150 zodat onder de streep koopgrond jaarlijks € 1.550 per hectare kost. Dat is bijna 0,1 cent per kilo melk. Het plaatje is gunstiger bij huur of pacht; dan kan € 1.000 tot € 1.500 worden geteld in plaats van € 3.000 aflossing en rente.

Voor extra kosten als het land niet bij het bedrijf ligt, hanteert PPP een normbedrag van € 150 per jaar bij een afstand van 10 kilometer. Het is kostenverhogend maar hoeft ­zeker geen bottleneck te zijn.

Een andere eis waar een veehouder mogelijk in moet investeren is geheel (Beter Leven vanaf 2030) of gedeeltelijk eigen energie (Caring Dairy). Een melkveebedrijf verbruikt gemiddeld 50 kWh voor 1.000 kilo melk. Bij 1,8 miljoen kilo is dat 90.000 kWh per jaar. Om dit met zonnepanelen in te vullen zijn er zo’n 350 nodig die € 260 per stuk kosten; een investering van € 90.000.

Dezelfde hoeveelheid energie kan met drie kleine windmolens worden opgewekt die samen € 120.000 kosten. Dat is bij 15% jaarkosten respectievelijk 0,75 en 1 cent per kilo melk. Echter, door subsidie en besparingen op aankoop van stroom liggen de werkelijke kosten per kilo melk fors lager en verdient een investering zich tussen de zes en tien jaar terug.

Snel terugverdienen

In hoeverre investeringen om mee te doen aan een concept renderen is zeer bedrijfsspecifiek. Uit de voorbeelden blijkt dat kleine investeringen zich snel terugverdienen als daarmee een paar cent hogere melkprijs kan worden gerealiseerd. Bij grote investeringen in extra stalruimte is het een ander verhaal en is het goed tellen of de extra centen de meerkosten vergoeden.

Coster van PPP Agro Advies benadrukt dat in deze voorbeeldcalculaties geen rekening is gehouden met een voordeel op de technische resultaten; investeringen in ruimte, comfort en welzijn pakken doorgaans positief voor de gezondheid van koeien en jongvee. Dat kan bijdragen aan een verbetering van de technische en economische resultaten. Een verbetering van de efficiëntie per kilo meetmelk voor voer en bemesting (minder kunstmest) leidt vaak tot een verlaging van de broeikasgassen per kg meetmelk. Dit is ook goed voor de portemonnee. Verder is meer werkplezier een factor die zich al helemaal niet in geld laat uitdrukken.

Keuzepakket bij concept-pionier

Caring Dairy van Cono Kaasmakers is het oudste grootschalige concept in Nederland van een zuivelbedrijf. Al in 2009 lanceerde de melkafnemer het concept om zuivelgrondstoffen voor Ben & Jerry’s-ijs te kunnen leveren. Het bedrijf betaalde lange tijd een standaardpremie van 0,75 cent per kilo melk. Ook heeft het een weidegangpremie van 2 cent per kilo.
Vorig jaar is het programma uitgebreid met een regeling waarbij veehouders op basis van punten extra premie kunnen verdienen. Cono noemt dat ‘indicatoren’ waarbij een veehouder door het voldoen aan één indicator een extra bonus van 0,05 cent op de melkprijs krijgt. Voorbeelden van indicatoren zijn beweiding van jongvee, laag medicijngebruik, meer gras in het rantsoen, laag energieverbruik en een gunstige mineralenkringloop.
Als aan minimaal 15 van de 18 indicatoren wordt voldaan krijgt een veehouder er maximaal 0,75 cent bij. Totaal is de premie dus 1,5 cent per kilo of € 12.000 bij een leverantie van 800.000 kilo melk per jaar.

‘De helft van de extra opbrengst investeren in verbeteringen’

Meedoen met On the way to PlanetProof van Stichting Milieukeur (FrieslandCampina) past Cees-Pieter van Burgsteden goed. “Zonder grote inspanning voldoet ons bedrijf nu aan de eisen”, vertelt de melkveehouder. Lastig noemt hij wel de CO2-doelstelling; het zijn net als de KringloopWijzer complexe processen waar je als ondernemer maar deels grip op hebt.
Ondanks dat PlanetProof goed past, staat de veehouder wel voor investeringen en aanpassingen. Het meest ingrijpend noemt hij het verbod op glyfosaat (Roundup) en de gestelde eis voor biodiversiteit in 2020. Wat dat laatste betreft gaat hij dat waarschijnlijk invullen met plasdras en kruidenrijk grasland. Aangezien het waterschap een waterbergingsdoelstelling heeft, is dat te combineren. Hij verwacht in totaal van circa zeven hectare de helft van de drogestofopbrengst te verliezen. “Maar ik heb meer dan voldoende voer en door mee te kunnen doen aan PlanetProof levert het ook geld en verbeteringen op.”
Om aan de module energie te voldoen, koopt hij nu volledig groene stroom. Van Burgsteden bekijkt echter de mogelijkheden voor produceren van eigen energie. De veehouder denkt aan benutten van de warmte uit de melk en/of het plaatsen van een windmolen. Dat is een forse investering maar dat vindt hij niet erg. “We willen de helft van de meeropbrengst van PlanetProof gebruiken in het bedrijf om stappen tot verbetering te zetten.” Dat betekent bij 2 cent per kilo melk extra de helft van € 30.000 per jaar. Dat geldt ook voor investeringen in de stal; op dit moment voldoet het bedrijf omdat het een stal uit 2008 is die onder de Maatlat Duurzame Veehouderij valt. “Maar om bij de beste te blijven behoren zullen continu investeringen volgen, bijvoorbeeld nog eens in betere boxen.”
De veehouder benadrukt dat hij PlanetProof niet alleen ziet als mogelijkheid om extra inkomsten te genereren. “We hebben voldoende omvang en hard groeien willen we niet meer. Maar op deze manier kunnen we het bedrijf toch sterker maken.” Ook maatschappelijke acceptatie schaart hij daaronder. Voor het versterken van het bedrijf ziet de veehouder een vliegwiel aangezien PlanetProof-bedrijven qua efficiëntie tot de betere bedrijven moeten behoren.

Met MDV-stal al aan de meeste eisen voldoen

Het Beter Leven-keurmerk past goed bij de manier waarop de melkveehouders Jasper Giesen en Wilma van den Berg al jaren werken in het Groningse Ezinge.
Het keurmerk legt de lat hoog wat betreft huisvesting van melkkoeien en jongvee. Met hun stal uit 2011 die volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) is gebouwd, voldoet het bedrijf al aan een flink aantal eisen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de ruimere maatvoering van ligboxen, looppaden en ruimte achter het voerhek. “Werken volgens de Beter Leven-normen vraagt wel meer arbeid en aanpassingen bij ver- of nieuwbouw”, aldus Giesen.
Zo staat in de voorwaarden van het Beter Leven-keurmerk dat er voldoende drinkplaatsen aanwezig moeten zijn voor melkvee, jongvee en stieren. Wat het aantal vreetplaatsen voor melkvee betreft, moet 80% van de koeien tegelijk kunnen vreten, bij nieuwbouw of verbouw geldt dat voor 100%. Dat is in de stal van Giesen en Van den Berg allemaal in orde.
De eis voor 100% groene stroom wordt ingevuld met onder andere met twee windmolens op het eigen erf. Daarnaast liggen er zonnepanelen op de ligboxenstal.
De ondernemer heeft wel wat investeringen moeten doen. In totaal gaat het om € 15.000 extra investeren, met name bij het jongvee. Zo zijn veertien nieuwe grotere eenlingboxen aangeschaft, omdat de nuka’s op termijn 28 dagen op het bedrijf moeten blijven. Er gelden duidelijke afmetingen voor de huisvesting van jonge kalveren. Verder zijn er grotere ligboxen geïnstalleerd voor het jongvee van vier tot twaalf maanden oud. Daarin hebben de jongste kalveren veel ruimte, waardoor het schoonhouden van de ligboxen niet veel werk is. “In overleg met de Dierenbescherming wordt gekeken naar een staffeling per leeftijdscategorie.” In de jongveestal zijn 30 nieuwe transparante dakplaten geïnstalleerd voor meer lichtinval.
Het bedrijf ligt in het Nationaal Landschap Middag-Humsterland in Groningen. Het heeft 24 hectare natuurland in gebruik. De verschraling op zijn grasland leidt tot kruidenrijk grasland en biodiversiteit. Voor Beter Leven-keurmerk 1 ster geldt dat minimaal 5% van de percelen extensief kruidenrijk grasland is. Daarin ziet hij wel een beperking. “Dat betekent dat de eis van maximaal 40% krachtvoer lastig kan zijn om de melkproductie op peil te houden.”

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin