De melkveehouderij heeft het zwaar, maar het is vaker lastig geweest, weet oud-vakgroepvoorzitter Siem Jan Schenk. “Wie het beste anticipeert, die redt het.”
Toen Siem Jan Schenk, oud-voorzitter van de LTO-vakgroep melkveehouderij, vorig jaar het bedrijf overdeed aan zijn zoon, onthield hij zich van een vaderlijk woord. Hij herinnert zich de tijd dat hij zelf begon, begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Van zijn vader hoorde hij: “Je krijgt het moeilijker dan ik, jongen.”
Siem Jan Schenk begon met 250.000 kilo melk, een rente van ruim 10% en kreeg kort daarop de superheffing op zijn dak. Hoe moest het verder? Het was zoeken. “We vonden de weg omhoog door toch quotum bij te kopen”, herinnert hij zich. Het waren lastige tijden, waarin de antwoorden niet voor het oprapen lagen. Zo ziet Schenk ook de huidige situatie, waarin onder meer zijn eigen zoon een weg moet vinden.
De melkveehouderij heeft het zwaar, al wil hij niet pessimistisch zijn. “Het stapelt zich enorm, qua regels en ook qua maatschappelijke en politieke discussie. Dan is er de onrustige markt. Zuivelbedrijven lijken het antwoord ook niet meer te weten. Het enige wat ik hoop, is dat er geen generieke aanpak komt en dat we nieuwe antwoorden weten te formuleren richting de burger.”
Wat bedoel je?
“Je moet als melkveehouder proberen nieuwe waarde te creëren, zoals eerder gedaan werd met weidegang. Mijn voorganger Jan Cees Vogelaar was destijds zijn tijd ver vooruit, door daar op te hameren. Je brengt onderscheid aan. Ik geloof in differentiatie van de melkprijs. Het moet geen ‘rat-race’ worden wie de meeste plussen heeft en ook moet je blijven letten op de kostprijs. Anders is het sterven in schoonheid, maar alles hetzelfde, werkt niet. Wij moeten oppassen geen dingen te gaan promoten en produceren die niemand wil. Ik zeg altijd: de beste kip is een plofkip, maar die vraagt de maatschappij niet. De melkveehouderij en zuivelsector moeten daar op letten.”
Voor de zuivelindustrie is het ook zoeken…
“Bij FrieslandCampina zou ik de niet-groeiregeling niet zo bedacht hebben, maar ik zou wel gezegd hebben: ‘Aan de onderkant van de markt kan het wel eens moeilijk worden als de aanvoer zo doorgaat.’ Dat hebben ze kennelijk niet aangedurfd. Ook omdat er een speler is als A-ware. DOC Kaas heeft een heel andere keuze gemaakt, met nadruk op grootschalig en efficiënt. Dat is niet goed afgelopen. Cono zocht juist het onderscheid op, en op diverse plekken zie je nieuwe initiatieven. Anderzijds is het wel essentieel dat je zo’n grote dominante coöperatie als FrieslandCampina hebt, die richting geeft in de markt. Daarbij heeft het bedrijf het bepaald niet slecht gedaan ten opzichte van vergelijkbare grote spelers in het buitenland.”
Wat moet de melkveehouderij met de groeiende maatschappelijke kritiek?
“We moeten blijven hameren op de feiten, blijven vertellen dat de emissies van de melkveehouderij niet 50% is van alle uitstoot, zoals sommige groepen willen doen geloven, maar eerder 10 of 15%. In dit opzicht is het goed dat een club als Staf (Stichting Agrifacts) er is. Ondertussen moeten we af van die stropdassen voor de tv en toe naar de overalls. Goede communicatie wordt steeds belangrijker. Met alleen politieke beïnvloeding, lobbyen en dergelijke, kom je er niet. Het gaat erom dat je maatschappelijke discussie voorkomt. Zonder zo’n discussie heb je ook geen politieke discussie.”
Sommige discussies zijn niet te vermijden, toch?
“Als je kijkt naar de veenweidediscussie, waar ik nu als waterschapsbestuurder veel mee te maken heb, dan is duidelijk dat we de bodemdaling moeten beperken en de koeien toch in de wei moeten houden, al willen sommigen dat misschien anders.”
Hoe kijk je terug op het einde van de quotering?
“Sindsdien is de sector hard gegroeid. Eigenlijk te hard, want ze kreeg via de mestwetgeving de weerslag voor de kiezen. Dat de quotering verdween was goed en nodig. Het doel ervan is nooit marktbeheersing geweest, zoals velen vertellen, maar kostenbeperking. De boterbergen werden te duur. Ik heb altijd gezegd: ‘Als de marktbescherming in de EU verdwijnt, moet ook de quotering weg.’ Daarbij moest wel helder zijn dat vervolgens geen ongebreidelde groei mogelijk was. Het pakte anders uit. De groei na het einde van de quotering ging veel sneller dan voorzien, met alle verdere gevolgen. Het bracht echter wel dynamiek terug in de sector.”
Over dynamiek gesproken, de belangenbehartigers in de melkveehouders lijken de laatste jaren niet met veel nieuwe initiatieven te komen.
“LTO was lang de richtinggevende organisatie, en ze heeft nog steeds een belangrijke functie, maar de rol is veranderd. Dat komt grotendeels door het wegvallen van de productschappen. Daardoor hebben ze doorzettingsmacht verloren en zijn ze meer een lobbyclub geworden. De echte beïnvloeding zit nu bij de NZO, maar ook daar is het veranderd. Vroeger was de FNZ (voorganger van NZO) heel wat. Nu is de NZO bijna zoiets als Europa – ‘best wel belangrijk’, maar je hebt het gevoel dat het ver van de boer staat. Het is ondertussen ook wel ingewikkeld geworden. Vroeger was alles bijna generiek. Dertig jaar terug was een ligboxenstal voor 56 koeien, soms 60 en wist je als belangenbehartiger voor wie je sprak. Nu is alles heel anders. Daarbij heeft de kwaliteit van de belangenbehartiging geleden onder de discussie over regionaal versus sectoraal. De laatste jaren gaat het wel iets beter. LTO Nederland staat weer meer op de kaart. Ze moet een eigen rol blijven spelen. Misschien minder op de traditionele terreinen, maar wel op de gebieden van ruimte, water en ontwikkelingskansen, waar LTO nog steeds heel veel kennis over heeft en waar ze zich goed kan laten vertegenwoordigen.”
“De komende jaren moeten we meer de verbinding met de maatschappij opzoeken. Nog steeds beheren we met zo’n 50.000 ondernemers ongeveer 70% van het landoppervlak in Nederland. Je kunt dan wel zeggen: daar gaan wij over, het is eigen grond. Tegelijk is het ook de achtertuin van de buurman en heb je een weg te zoeken in het gevecht om de ruimte. Als ik verder kijk naar het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid van de EU, dan moet je toch constateren dat die Europese toeslagen niet meer houdbaar zijn. Het geld moet meer naar gezamenlijke doelen. Doe je dat niet, dan gaat het gewoon bij de grondprijs in en dat is het dan. Door het te besteden aan doelen als biodiversiteit, emissiebeperking of het watervraagstuk, kun je voor de sector veel belangrijkere problemen oplossen. Misschien niet voor het individu en de boer die wil stoppen, maar wel voor de totale bedrijfstak. Een verder punt is, dat we moeten opletten om agrarisch Nederland niet weg te zetten als kennisland en ondertussen het belang van een eigen primaire sector vergeten. Het kennisland is er bij gratie van ontwikkelende bedrijven, die ik gelukkig nog volop zie.”
Hoe ziet de melkveehouder van de toekomst eruit?
“Wie melkveehouder wil zijn of blijven, moet vooral kiezen. Degene die het best anticipeert, redt het iedere keer weer. Er is geen Haarlemmerolie. Voor de opvolger is het boerenvak ingewikkeld, maar voor degene van buitenaf nagenoeg onmogelijk om in te stappen.”
Bijna twintig jaar in de bestuurdersstoel
Siem Jan Schenk (1954) was van 2001 tot 2011 voorzitter van de LTO-vakgroep melkveehouderij. Hij trad aan als opvolger van Jan Cees Vogelaar. Van 2011 tot en met 2015 was Schenk nog vier jaar lang voorzitter van LTO Noord. Het was niet het einde van zijn bestuurlijke carrière, want sinds 2015 is hij bestuurder bij het waterschap Noord-Hollands Noorderkwartier. De melkveehouder uit Nieuwe Niedorp deed vorig jaar het bedrijf over aan zijn zoon. In de praktijk dreef die het bedrijf al veel langer. Dat had ook voor een groot deel te maken met al het bestuurlijke werk dat Schenk deed.