Aan alles komt een einde, ook aan de levensduur van een melkrobot. Nieuwe robots bieden voordelen maar daar hangt wel een kostenplaatje aan. Vooral persoonlijke voorkeuren bepalen in de praktijk het moment van vervanging.
Zo’n dertig jaar geleden maakte de melkrobot zijn intrede in de melkveehouderij. Na enkele jaren van de kat uit de boom kijken, schakelden steeds meer veehouders over op dit arbeidsvriendelijke systeem. Inmiddels melkt ongeveer een derde van de melkveehouders met een automatisch melksysteem. Bij renovatie of nieuwbouw wordt van alle melksystemen veruit het vaakst een melkrobot geplaatst.
Veel van de eerste generatie robots zijn inmiddels vervangen door een nieuw exemplaar. Op een groot deel van de bedrijven met een robot van 10 tot 20 jaar zit er vervanging aan te komen. Redenen zijn dan onder andere een te lage capaciteit, een toenemend aantal storingen (met bijkomende kosten), een hoog energieverbruik en/of beperkte technische mogelijkheden.
Het robotteam van ForFarmers ziet dat momenteel veel robots tussen de pakweg 13 en 18 jaar vervangen worden, aldus robotspecialist Wouter ter Braak. “De bedrijfseconomische afschrijving is tien jaar. Maar in de praktijk gaan eigenlijk alle robots wel langer mee.”
‘Persoon en zijn voorkeuren’
Het is misschien wat flauw maar het optimale moment van vervangen is volledig bedrijfsafhankelijk. En eigenlijk nog meer veehouder-afhankelijk. Om de vergelijking met auto’s te maken: een klein deel wil altijd in een nieuwe auto met de nieuwste techniek rijden; een ander klein deel rijdt de auto compleet af. De meeste mensen vervangen de auto op een moment ertussenin, bijvoorbeeld als de privésituatie verandert, er kosten aan gaan komen of gewoon omdat ze zin hebben in een nieuw exemplaar.
“Ook bij robots zie je dat de persoon en zijn voorkeuren de belangrijkste reden zijn om een nieuw exemplaar aan te schaffen”, ziet Marcel Hendriks, salesmanager Benelux voor Lely. “Sommigen willen altijd de nieuwe techniek en weten daar ook de meerwaarde uit te halen. Die vervangen de robot na 5 tot 10 jaar. Anderen willen zo lang mogelijk met de robot doen, tot deze echt op is.” Op een aantal bedrijven draait nog steeds het eerste type robot van Lely, de A2. “De oudste zijn nu dertig jaar oud, een keer houdt het wel op.”
Ter Braak ziet bij de klanten dat een belangrijke reden voor vervanging is dat er een nieuw, beter presterend model op de markt is. “Daarbij is vooral de hogere capaciteit bepalend, naast een lager energieverbruik, betere technische prestaties (minder mislukkingen) en meer mogelijkheden met data.”
Goed onderhoud voor waardebehoud
Economisch gezien zijn vooral de jaarlijkse onderhoudskosten/reparaties, de lagere energiekosten en de waarde bij inruil belangrijke factoren voor het moment van inruilen. Ook een hogere capaciteit, wat gemakkelijker werken en wat meer mogelijkheden kunnen het omslagpunt mee bepalen, alhoewel dat lastig in euro’s is uit te drukken. Het blijven volgens de robotexperts zeer bedrijfsspecifieke afwegingen, waarbij ook fiscale voordelen en/of gebruik maken subsidie (EIA) een rol spelen (zie kader).
Wat betreft de inruilwaarde kan een niet te oud, gewild model dat goed is onderhouden de helft van de nieuwwaarde opbrengen, maar verschillen voor courante robots variëren van 30% tot 70% van de nieuwwaarde. De absolute onderkant zit tegen de oud ijzerprijs aan terwijl een robot van een paar jaar oud niet veel goedkoper is dan een nieuwe. Lastig is dat het op de markt komen van een nieuw type die wetmatigheid doorkruist; de restwaarde van een model daalt over het algemeen als er een verbeterde versie beschikbaar komt. Het is echter ook merk- en type-afhankelijk.
‘Wat boxen opofferen doen ondernemers liever niet’
Goed onderhoud bepaalt dus mede de tijd dat een robot probleemloos kan draaien en waarde behoudt. Ter Braak: “Dat betekent onder andere de robot dagelijks reinigen en beoordelen. De kleine mankementen en storingen zijn zodoende in beeld zodat erger wordt voorkomen en op tijd actie wordt ingezet.” Daarbij is ook de kundigheid van de monteurs een bepalende factor, ziet hij in de praktijk. “Zeker bij oudere robottypes moet alles kloppen.”
Ook de fiscale situatie kan op bedrijfsniveau het moment van vervanging beïnvloeden. Na een periode van goede verdiensten zoeken ondernemers mogelijkheden om te investeren en daarmee afschrijving te creëren en belasting betalen te voorkomen. Dat kan een reden zijn wat eerder te vervangen dan technisch nodig was en de ondernemer eigenlijk voor ogen had.
Robotruimte en logistiek onder de loep
Het vervangen van de melkrobot kan meer zijn dan alleen een nieuwe machine plaatsen. Zeker in wat oudere stallen is het een goede reden om de hele robotruimte en de logistiek nog eens goed onder de loep te nemen.
Vergeleken met 20, 25 jaar geleden zijn er wat andere eisen en inzichten om robotmelken zo optimaal mogelijk te doen. “In de beginjaren waren er vaak geen mogelijkheden om te separeren. Ook werd er nog nauwelijks rekening gehouden met beweiding”, aldus Edwin Berg, kernspecialist robotmelken bij Agrifirm. De keuzes voor vrij of gedwongen koeverkeer kan aan herijking toe zijn, bijvoorbeeld vanwege beweiden of nieuwe inzichten. Ook een wachtruimte heeft bij nieuwe opstellingen een wat andere functie dan 20 jaar geleden.
Een aantal jaren geleden werd bij een uitbreiding ook vaak een nieuwe robotruimte gemaakt. Nieuwbouw gebeurt nu veel minder en stallen worden meer intern verbouwd. “Dat is soms lastig, zeker als de ruimte rondom de robot beperkt is. Het zou soms goed zijn wat boxen op te offeren maar dat doen ondernemers liever niet.”
Berg adviseert de opties wel goed af te wegen waarbij werkplezier en gemak steeds belangrijker worden. “Van ruimte rondom de robot en separatiemogelijkheden heb je elke dag plezier. Gemakkelijk werken is steeds belangrijker, vinden veehouders ook.” Soms kan het echt niet en dat is wel zonde bij zo’n grote investering vindt de adviseur. “Dan is het toch goed om te overwegen er een spantje bij te zetten.”
Bij nieuwbouw of grote renovaties worden vaak ook meer partijen betrokken om goed na te denken over de indeling van de stal en de robotruimte. Bij alleen vervanging van de robot is het ook goed om enkele onafhankelijke adviseurs en robotspecialisten uit te nodigen.
Minder in midden van de stal
De plaats van de robot kan in een aantal gevallen voor een betere indeling en koeverkeer zorgen. Hendriks ziet wel dat veruit de meeste robots op de oorspronkelijke plaats terugkomen. “Min of meer gedwongen door de logistiek van de stal en beschikbare ruimte.” Vroeger werd de robot wat vaker in het midden van de stal geplaatst; dat is nu veel minder vanzelfsprekend. Een groot nadeel daarvan is dat machines en apparatuur verder weg staan van de robots. Dat is inefficiënt. Bij die opstelling is de ruimte voor separatie vaak beperkt en de routing lastig.
Zogenoemde parallel- of kassaopstelling kan voor bedrijven met wat grotere koppels in een bestaande stal een oplossing zijn omdat meerdere boxen niet altijd goed in de breedte zijn te plaatsen. Het heeft wel een nadeel van een langere terugloop.
Een aantal aanpassingen worden volgens Ter Braak wel eens vergeten omdat eerder voor gemak, beperken van de kosten en snelheid is gekozen. Hij noemt bijvoorbeeld: verbetering van de loop door de robot op een andere plaats te zetten, creëren van selectieruimtes, de ruimte achter de robot, verplaatsen van het voerhek voor meer ruimte en rubber rond de robots voor de klauwgezondheid. Dus kleine en wat grotere aanpassingen die bijdragen aan het gemakkelijker en beter melken. Overigens kunnen deze altijd worden gedaan, ook als de robot niet wordt vervangen.