Het liep een tijd prima en dan waren er ineens kort na elkaar vijf koeien met melkziekte. Dat gevoel van achter de feiten aanlopen heeft Mark van Lipzig niet meer. Het is sinds twee jaar vaste prik om koeien bij afkalven meteen een bovikalc bolus te geven. ‘Het is puur arbeidsvreugde als je bijna geen infuus meer nodig hebt en de koeien lekker fris opstarten’.
Aan de kilometerslange weg Schandelo bij Velden, net boven Venlo is het melkveebedrijf Brosa vof nog een van de weinig overgebleven boerenbedrijven. Mark van Lipzig’s ouders bouwden er hun eerste stal met veel tweedehands materiaal. Inmiddels staat er 100 meter verder een compleet nieuw bedrijf met een stal voor 400 melkkoeien met zes Lely melkrobots, een jongveestal ernaast en een woning erbij. Mark is de melkveehouder, zijn partner Ineke de zuivelverwerker, zijn ouders werken er nog met plezier en zijn broer Martijn en partner Tessa regelen het loonbedrijf en doen al het landwerk. “Veel bedrijven zijn gestopt en er is hier veel landbouwgrond omgezet in natuur. We zijn met ons land ook een eind opgeschoven”, zegt Mark. Maar wat af en toe een bedreiging leek, is nu eerder een kans. “We gebruiken 50 hectare natuurland van het Limburgs Landschap en de omgeving Venlo is een grote markt voor onze verse zuivel”. De diverse soorten verse zuivelproducten zoals verse melk, yoghurt, hangop, vla’s en rijstepap vindt zijn weg naar zorginstellingen, catering en horeca.
Samenwerking
Doorgaan en stappen maken, daar houdt de familie van. Niet dat het altijd zonder hobbels gaat. De nieuwe stal is begin 2015 gebouwd en daarna werd de fosfaatwetgeving een forse uitdaging. Middels het smeden van een samenwerking met melkveehoudersechtpaar Fons en Yvonne Kersten werd een begaanbare weg gevonden. Hiervoor is per 1 januari 2020 Brosa vof opgericht. Er worden nu 350 melkkoeien gehouden met hulp van een vaste allround medewerker en een deeltijd-ZZPer. “En mijn vader, die vrijwel elke dag nog werkt en ook alles aanpakt. Hij is van de projecten”, voegt hij er met waardering aan toe. Ze houden 250 stuks jongvee aan en gebruiken zo’n 200 hectare land. Daaronder is 50 hectare natuurgras, 90 hectare blijvend grasland en nog 60 hectare los land waarop ze mais of gras telen of een akkerbouwgewas.
Vijf groepen
Met een indeling die goed is uitgedacht en ontworpen voor zes melkrobots houden ze de melkkoeien in vijf verschillende groepen die een basisrantsoen aan het voerhek krijgen en aanvulling met krachtvoer in de robot. Er is een aparte vaarzengroep, een groep met de verse koeien tot 100 dagen en een hoog- en een laagproductieve groep. In een droogzetgroep zetten de koeien zichzelf droog.
Voor het afkalven en opstarten zijn er drie strohokken, waarvan één met een route naar de melkrobot. “Zo kunnen we elke groep een afgestemd gemengd rantsoen geven. Dat van de hoge en de laagproductieve is goeddeels hetzelfde, maar de hoge krijgen er een beetje vet bij. Dat maakt een basisrantsoen voor 34 kg melk.” Van Lipzig laat de laagproductieve groep de keuze om naar buiten te gaan in een grote uitloopwei en past zo deelweidegang toe. De veestapel is goed voor een gemiddelde melkproductie 10.400 kg melk per jaar met 4,3% vet en 3,4% eiwit.
“Ik hou er wel van om het werk bij de koeien goed af te spreken en vaste werkwijzes toe te passen. Zo probeer ik voor alle terugkerende klussen een protocol te gebruiken en op vaste momenten doen we vaste taken. Als je met meer mensen werkt is dat handig, want dan doe je het allemaal op dezelfde manier.”
Rantsoenen steeds corrigeren
Achter de feiten aanlopen is niks voor Van Lipzig. Toch had hij dat gevoel regelmatig bij de verse koeien. Aan goede rantsoenen en een goede overgang van droogstand naar afkalven en melken werd altijd aandacht besteed. “Een tijdlang ging het goed en dan ineens hadden we vier, vijf koeien met melkziekte achter elkaar. Dan ben je druk met infuzen geven en met dokteren. We gaven ook wel eens preventief een infuus”, zegt Mark. “Uiteraard keken we dan ook weer naar het rantsoen en gingen we corrigeren. Dan komt om de hoek dat we ons gras halen van wel 40 verschillende percelen. Dat brengt verschillen mee in geur en smaak, maar ook in mineralensamenstelling.”
Zijn dierenarts Cor van Aaken stelde twee jaar geleden voor om de verse koeien met een calciumbolus preventief te ondersteunen. “We deden dat eerst een paar maanden met de koeien waar we problemen mee verwachtten. Een infuus werkt meteen, maar het effect is van korte duur. Een calciumbolus werkt veel langer door”, vertelt Van Lipzig. De eenvoud sprak hem meteen aan. “Een infuus geven is gedoe. Daar ben je per keer 20 minuten mee bezig. En een zieke koe, dat is voor niemand fijn, slecht voor je werkplezier.”
Vanaf derdekalfs standaard een bolus
Ze besloten er een vaste werkwijze van te maken. Sinds twee jaar krijgen alle derdekalfs en oudere koeien meteen bij afkalven een Bovikalc bolus ingegeven. Grotere koeien en ‘probleemkoeien’ krijgen een dag later een tweede.
Van Aaken is er een warm voorstander van. “Die bolus heeft twee soorten calcium: een snel opneembare om meteen een tekort op te heffen en een soort die langzaam vrijkomt en zo nog dagenlang het calciumgehalte van het bloed verhoogt”, legt hij uit. “En Bovikalc geeft vergeleken met andere calciumpillen de hoogste calciumvoorziening.”
Van Lipzig is er na twee jaar preventief gebruik simpelweg blij mee. “Het werkt! De koeien starten fit op en dat is heel plezierig. We hebben nog maar af en toe een geval met melkziekte. Ik heb gewoon bijna geen infuus meer nodig.” Het is voor hem geen vraag meer of de kosten worden terugverdiend. “Een bolus ingeven is heel simpel en maar vijf minuten werk. En je weet: als iets makkelijk is en snel gaat en het materiaal klaarligt, dan wordt het ook gedaan. Een infuus geven aan een zieke koe is een vervelende klus van 20 minuten. En arbeid kost €30,- per uur. Daarbij komt dat de koeien na het afkalven goed blijven vreten en in één keer door een goede start maken van de lactatie.”