Maagdarmwormen kunnen klinische symptomen geven, zelfs bij volwassen koeien. Het kan ook resulteren in een lagere melkproductie. Om te weten of er sprake is van een wormbesmetting, kan er onderzoek gedaan worden. Dit kan door middel van bloedonderzoek, mestonderzoek of tankmelkonderzoek.
Wormbesmettingen zijn niet altijd zichtbaar aan de buitenkant. Vooral oudere dieren kunnen een wormbesmetting hebben zonder dat er symptomen zichtbaar zijn. Toch betekent dit niet dat er geen schade is. Ook deze dieren kunnen last hebben van negatieve gevolgen zoals een verminderde melkproductie en verminderde vruchtbaarheid.
Symptomen van een wormbesmetting kunnen zijn:
• Groeivertraging
• Vermageren
• Productieverlies
• Ruw haarkleed
• Sterfte
• Diarree
Aanpak
Voor wormen geldt: meten is weten! Omdat wormen en larven resistent kunnen worden tegen de ontwormmiddelen, moeten we deze pas gebruiken als het echt nodig is. Zo blijven de middelen van vandaag ook beschikbaar voor morgen. Eerst moet er dus vastgesteld worden hoe hoog de besmettingsgraad onder de dieren is.
Afhankelijk van de uitslag van het wormonderzoek kunt u, samen met uw dierenarts, bepalen of er een behandeling nodig is en welke diergroepen er behandeld moeten worden. Alleen het jongvee of ook de vaarzen? Individuele dieren of toch de hele koppel?
Jongvee:
Infecties met wormen kunnen de groei ernstig remmen. Dus het jongvee moet beschermd worden tegen de negatieve effecten van een wormbesmetting. Terwijl het tegelijkertijd wel een lichte besmetting moet doormaken, zodat het dier zelf immuniteit kan opbouwen. Naarmate het weideseizoen vordert kan de wormbesmetting op het land toenemen tot een niveau dat het schadelijk kan worden voor de gezondheid en ontwikkeling van het jongvee.
Overleg met uw dierenarts of er diagnostiek en ontworming nodig is en op welk moment dit gedaan moet worden.
Volwassen vee:
Vaak wordt ervan uitgegaan dat volwassen koeien geen wormen meer hebben of daar geen hinder meer van ondervinden. Hoewel we inderdaad minder vaak klinische symptomen van wormen bij melkkoeien zien, is het niet zo dat ze er geen last van hebben. Bij een hoge besmettingsgraad kunnen er wel degelijk ziekteverschijnselen te zien zijn, maar al in een eerder stadium kan er een teruggang van de melkgift zijn. Uit diverse onderzoeken blijkt dat worminfecties effect kunnen hebben op de productie en dat een gepaste ontwormbehandeling resulteert in een hogere melkgift.
Het doen van diagnostiek is een goede graadmeter voor de wormdruk. Een van de manieren is het doen van tankmelkonderzoek.
Tankmelkonderzoek
Bij het tankmelkonderzoek wordt de melk onderzocht op afweerstoffen tegen maagdarmwormen. De beste periode om dit te doen is van half augustus tot en met december.
De hoogte van de antistoffen wordt uitgedrukt in een ODR-waarde. Deze waarden worden onderverdeeld in een aantal categorieën:
• Waarde onder 0,6: lage ODR waarde.
Dit betekent dat er geen of geringe besmetting is. Er is geen behandeling nodig, de huidige aanpak kan gehandhaafd blijven.
• Waarde tussen 0,6 en 0,8:
hier spreken we van een licht verhoogde uitslag. Het kan nodig zijn om individuele dieren of diergroepen te behandelen, zoals jongvee en vaarzen bijvoorbeeld.
• Waarde boven 0,8: Dat betekent dat er sprake is van een (zeer) ernstige wormbesmetting. Het kan in dit geval nodig zijn om meerdere dieren in de koppel te behandelen.
Bespreek de resultaten van het tankmelkonderzoek met de dierenarts. Overleg of behandeling echt nodig is en bij welke dieren. En welke aanpak het beste is om zowel immuniteit op te bouwen bij het jongvee, een goede bestrijding van de wormen te bereiken, als ook de werking van het wormmiddel voor de toekomst veilig te stellen. Op deze manier levert tankmelkonderzoek verschillende voordelen.
Resultaten tankmelkonderzoek 2022
Afgelopen jaar hebben er 673 melkvee-bedrijven (van 44 dierenartsenpraktijken) in samenwerking met Boehringer Ingelheim tankmelkonderzoek gedaan. Op 20% van de bedrijven was sprake van een ernstige wormbesmetting onder de melkkoeien, zij hadden een uitslag met een hoge ODR. Nog eens 20% van de bedrijven had een licht verhoogde ODR. Het merendeel van de melkvee-bedrijven had een lage ODR-waarde en dus nauwelijks last van wormen onder het melkvee (zie grafiek).
Regionale verschillen
Er zijn wat regionale verschillen waargenomen. Met name in gebieden in Zuid Holland, Flevoland, het noorden van Friesland en het zuidoosten van Brabant waren er bedrijven met een verhoogde ODR-waarde (zie kaart). Op deze bedrijven was er dus sprake van een ernstige wormbesmetting onder de melkkoeien.