Een vanggewas zaaien na de teelt van mais is belangrijk om eventuele uitspoeling van reststikstof te beperken. Maar het is ook een aanvoerbron van de broodnodige organische stof.
Als gevolg van de huidige mestwetgeving dalen de organische mestgiften op mais. Zonder vanggewas is de organischestofbalans van silomais al snel negatief, omdat de aanvoer van effectieve organische stof (EOS) ten opzichte van de afvoer met het maïsgewas te klein is.
Functie van een vanggewas
Een vanggewas, ook wel tussenvrucht of groenbemester genoemd, wordt geteeld om:
1. De bodemvruchtbaarheid te verbeteren en de afname van organische stof in de bodem tegen te gaan. Meer organische stof heeft een duidelijke positieve invloed op het stikstofleverend vermogen (NLV) van de grond.
2. De uitspoeling van stikstof is te beperken door het vastleggen (vangen) van de stikstof die na de oogst van de mais in de bodem is achtergebleven.
3. De bodemstructuur en de ontwatering te verbeteren door de aanvoer van organische stof.
4. Eventueel bodemgebonden aaltjes te bestrijden.
Veelgebruikte soorten vanggewassen
Er zijn verschillende soorten vanggewassen die na mais geteeld kunnen worden:
Grassen
De meest toegepaste grassen als vanggewas bij zaai na de oogst zijn Italiaans raaigras, Westerwolds raaigras of een mengsel van beide. Ook bij relatief late zaai (advies zaai voor 15 oktober) is sprake van een goede kieming en is de beworteling in de bovengrond intensief.
Wintergranen: winterrogge, wintertarwe, wintergerst, triticale
Granen, en dan in het bijzonder winterrogge, zijn nog tot laat in de herfst (advieszaai voor 1 november) te zaaien en zijn winterhard. Granen wortelen, in tegenstelling tot grassen, veel dieper en daarmee is de vastlegging in diepere grondlagen goed en hebben granen bovendien een positief effect op de bodemstructuur.
Bladrammenas
Bladrammenas komt het best tot ontwikkeling na een vroege zaai (liefst voor 15 september). Het is een goede keuze bij de aanwezigheid van aaltjes in de bodem om de vermeerdering van aaltjes te voorkomen. Bladrammenas is wel gevoelig voor vorst.
Bladkool
Vanuit het verleden is bladkool een veel gebruikte groenbemester. Het is echter gevoelig voor uitwinteren en kan in het nagewas problemen geven in vorm van opslag.
Een mengsel
Een mengsel van eerder genoemde soorten combineert de eigenschappen van eerder genoemde vanggewassen.
Bij het maken van een keuze van zaai van één van bovengenoemde groenbemesters zullen het doel, de eigenschappen van de groenbemester, de uitgangssituatie van de grond, de voorkeur van de teler en het tijdstip van zaaien doorslaggevend zijn. Voor een goede werking als vanggewas van reststikstof moet de zaai zo snel mogelijk en eigenlijk liefst binnen 24 uur na de oogst plaats vinden.
Grondbewerking inclusief zaai
Er zijn verschillende machines in gebruik voor bewerking van de maisstoppel en zaai van het vanggewas. Vaak gebeurt dit in één werkgang. Bij oogst onder gunstige omstandigheden en op lichte grond volstaat een redelijk oppervlakkige grondbewerking (10-15 centimeter) met een cultivator of schijveneg. Na oogst onder zwaardere omstandigheden is het verstandig om de grond dieper (20-25 centimeter) los te trekken. Het zaaiadvies per hectare ligt voor de meest gebruikte vanggewassen gras tussen 25-45 kilo per hectare, voor rogge tussen 60-100 kilo en voor een mengsel van gras en rogge tussen 60-75 kilo.