De (ruw)voerproductie valt nog heel wat te verbeteren. Daarmee worden de kosten voor aankoop van ruw- en krachtvoer in de hand gehouden of zelfs nog verder terug gedrongen, wat resulteert in een verbetering van het saldo.
Proefveldresultaten voor zowel silo- als ook korrelmaïs, afkomstig van onafhankelijke instanties, laten zien dat droge stofopbrengsten van meer dan 20 ton voor silomaïs en 13 ton voor korrelmaïs (bij 16% vocht) heel goed mogelijk zijn. Nu betreft het hier proefvelden met de nieuwste maïsrassen, die midden op percelen getest worden, waarbij schaduwwerking door bomen of structuurschade zoals op kopakkers niet te verwachten valt. Dat is dan het verschil met de teelt in de gangbare praktijk. De overeenkomst is echter dat de klimatologische omstandigheden en de bemestingsnormen waarmee gewerkt moet worden, dezelfde zijn. Het moet dus op basis van de genetische potentie van moderne maïsrassen mogelijk zijn om ook in de gangbare praktijk tot hogere opbrengsten te komen.
Wetgeving zorgt voor lager saldo
Het telen van gewassen zoals maïs, staat tegenwoordig gelijk staat aan dansen op een dun koord. De wetgeving heeft er voor gezorgd dat door de (te) strakke gebruiksnormen, zeker bij een niet optimale bodemvruchtbaarheid, er eerder sprake is van een opbrengstderving dan van een opbrengstverhoging. Daar komt nog eens bij dat door de klimaatsverandering de groeiomstandigheden tijdens het groeiseizoen (droogte, koude, storm, hagel, etc.) nogal eens verre van optimaal kunnen zijn.
Het onderzoek van tegenwoordig is er sterk op gericht om het optimale te halen binnen de huidige geldende kaders van de wetgeving. De vraag is echter hoe lang dit goed blijft gaan en niet ten koste gaat van bodemvruchtbaarheid. Het gevolg hiervan is dat dit zeker gaat leiden tot opbrengstverlaging van verlaging. In perioden met lage melkprijzen is dit een niet gewenste ontwikkeling. Een belangrijke taak voor het onderzoek is om dat met cijfers te onderbouwen, om daarmee het tij te keren. Zo is uit de Wageningen UR scenariostudie naar voren gekomen dat een bedrijf met 20% maïs en 80% gras (derogatiebedrijf Nederland) ruim € 8.000 minder arbeidsinkomen heeft dan een bedrijf met 30% maïs en 70% gras (oude derogatiesituatie). De voornaamste redenen voor deze lagere opbrengst zijn een minder gunstige N-excretie en een lagere totale ruwvoeropbrengst in droge stof op bedrijven met meer gras en minder maïs.
Reken na of derogatie wel voordeel biedt
De combinatie van goede bodemvruchtbaarheid, kennis van de teelt en juiste maïsrassenkeuze essentieel voor een goed saldo. Het is daarom zinvol om eens uit te (laten) rekenen of het in de eigen bedrijfsspecifieke situatie wel financieel interessant blijft om onder derogatie te blijven draaien, maar meer nog om te streven naar een optimale ruwvoerproductie.
Bij dit laatste is de kwaliteit van de grond in de vorm van een goede bodemvruchtbaarheid, kennis van de teelt en de juiste maïsrassenkeuze van belang. Het is niet altijd voor de hand liggend en misschien tot nu toe op het bedrijf niet gebruikelijk geweest, maar het is nu meer dan ooit belangrijk om aandacht te besteden aan verbetering van de bodemvruchtbaarheid. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de fysische bodemvruchtbaarheid door behoud van een goede bodemstructuur, pH en organische stofgehalte. Maar ook de aanwezigheid van voldoende bacteriële activiteit zorgt voor een gezond bodemmilieu en daarmee goede biologische bodemvruchtbaarheid.
Voor kennis over de teelt van maïs, kan de teler die al van zo veel zaken op de hoogte moet zijn, zich beroepen op de teeltbegeleider. Ook de KWS-Maïsmanager App, die ondertussen door ruim 3.500 personen is gedownload op smartphone of I-pad, levert op een moderne manier een heel belangrijke bijdrage aan de informatievoorziening voor telers van maïs. Wanneer de bodemvruchtbaarheid op orde is en de kennis er is, maakt het beste maïsras het verschil. Onafhankelijke proefveldresultaten, verzameld over meerdere jaren en locaties, laten dit duidelijk zien.